Uit: Mgr. Gerard de Korte, ‘Bouwen in vertrouwen. Gedachten van een bisschop’, Adveniat Baarn, 2013, pag. 116-121.

Inleiding

In het evangelie horen wij Jezus zeggen dat iemand alleen wanneer hij bereid is zijn kruis op te nemen, een leerling van de Heer kan zijn (Lucas 14,27). Christen zijn en zijn kruis dragen horen in die zin bij elkaar. Nu kun je zeggen dat ieder mens in zeker opzicht een kruisdrager is. Vroeg of laat wordt het kruis je gewoon opgelegd. Mensen kunnen te maken krijgen met een ziekte die niet meer overgaat. De chronische ziekte vormt dan een kruis. Datzelfde geldt voor het sterven van een dierbare, voor ontrouw tussen mensen of werkloosheid. In vele gestalten wordt het kruis op de schouders van mensen gelegd. Zo lijkt het dragen van het kruis een onderdeel van de menselijke conditie. Kwetsbare, broze, sterfelijke mensen krijgen op een of andere wijze te maken met lijden en ongemak, met kwaad en dood. Toch spreekt Jezus op een heel specifieke manier over het dragen van het kruis. Het heeft te maken met het leerling zijn van de Heer. Volgelingen van Christus moeten rekenen op weerstand. In onze geschonden wereld zijn machten en krachten werkzaam die zich verzetten tegen het evangelie en de komst van het Koninkrijk. Leven vanuit het evangelie vraagt dan ook de bereidheid kruisdrager te worden. Ongetwijfeld heeft ook Alphons Ariëns, een van belangrijkste figuren uit de tijd van de katholieke emancipatie in ons land, daarvan uit eigen ervaring weet gehad.

Jaren van vorming

Geboren te Utrecht in 1860 als zoon van een advocaat, groeide Ariëns in alle rust en geborgenheid op. Zijn ouders bewoonden een huis in de Hamburgerstraat, in het hart van de stad. Alphons bleek een intelligent kind. Op tienjarige leeftijd werd de jongen naar het internaat Rolduc gestuurd. Na zijn middelbare school in Rolduc en het grootseminarie Rijsenburg werd hij geselecteerd voor verdere studies. Na zijn priesterwijding in 1882 (met dispensatie wegens zijn te jonge leeftijd) ging Ariëns studeren in Rome. De studie dogmatiek zou worden bekroond met een promotie. In de Eeuwige Stad studeerde hij ijverig en genoot hij met volle teugen van de rijke cultuur die hem omringde. In zijn vakanties doorkruiste hij Italië in alle richtingen. Hij ging zo van het land en het volk houden dat hij zich 'italofiel' noemde.

Als zoon van een meester in de rechten ontwikkelde Alphons al vroeg een sterk rechtsgevoel. Over schendingen van het recht kon hij zich enorm opwinden. In Italië had hij niet alleen oog voor de rijke cultuur, maar ook voor de sociale gevolgen van de modernisering en industrialisering van de samenleving. In Turijn maakte hij kennis met Don Bosco en diens jeugdwerk. Weeskinderen en zwerfjongeren werden door de Salesianen van Don Bosco opgevangen en leerden een beroep. Op Sicilië daalde Ariëns af in de zwavelmijnen van Cornitini om er van nabij de onmenselijk zware arbeid te leren kennen. Deze ervaringen waren van beslissende betekenis voor zijn latere leven, vooral ook in sociaal opzicht. In juli 1884 werd de jonge priester ingekleed in de Derde Orde van Sint-Franciscus. Met de grote heilige van Assisi voelde Ariëns zich geestelijk verwant. Zijn opvatting over geld - niet als doel op zichzelf maar als middel om goed te doen aan anderen - is typisch franciscaans. Onthechting en soberheid gingen zijn levensstijl bepalen.

Kapelaan in Enschede

Na zijn studie en promotie in Rome werd de jonge doctor in oktober 1886 benoemd tot kapelaan in Enschede, het centrum van de Twentse katoenindustrie. In Enschede ontmoette hij velen die een zwaar kruis moesten dragen en leerde hij zelf het kruis te dragen omwille van het Koninkrijk. Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw ontwikkelde Enschede zich tot centrum van de economische ontwikkeling in Twente. Al eeuwen verbouwden Twentse boeren op hun akkers vlas, dat thuis op spinnewielen tot garen werd gesponnen. Vervolgens vervaardigden zij linnen stoffen. De textielnijverheid werd echter meer en meer gemechaniseerd. Textielfabrikanten kochten stoommachines voor de weeflokalen. Tegen deze schaalvergroting van de productie konden de thuiswerkers onmogelijk op.

De Industriële Revolutie ging gepaard met een immense sociale nood. Enschede werd een fabrieksstad met een arbeidersbevolking die slecht gevoed, gekleed en gehuisvest was. Diefstal en geweld waren aan de orde van de dag. Diepe armoede en een immens drankmisbruik waren centrale problemen waarmee de jonge priester in aanraking kwam. Met
veel energie en de bereidheid om offers te brengen ging Ariëns aan de slag. Als leerling van Christus werkte de jonge priester keihard om de positie van de katholieke arbeiders te verbeteren. Juist zijn door opvoeding en ervaring gevormde besef van rechtvaardigheid gaf Ariëns de energie om te werken voor de emancipatie van de katholieke arbeiders van Enschede. Pastoraal werk en sociaal werk gingen hand in hand. In 1889 werd de Rooms-Katholieke Arbeidersvereniging Sint-Joseph opgericht. Aartsbisschop Van de Wetering benoemde kapelaan Ariëns tot geestelijk adviseur van deze organisatie, die door arbeiders zelf was gesticht en werd geleid. Dr. Ariëns was eigenlijk voorstander van een interconfessionele arbeidersbeweging, maar hij legde zich neer bij het beleid van de aartsbisschop, die vasthield aan een louter katholieke vakorganisatie.
Voor de godsdienstige en maatschappelijke vorming van de arbeiders had Ariëns een gebouw nodig. Hij schreef fondsen aan en in 1891 werd het gebouw feestelijk geopend. Dr. Herman Schaepman, een leermeester van Ariëns en leider van de katholieken in het parlement, hield de feestrede. Het arbeidersgebouw, in de volksmond Tivoli genoemd, werd het centrum van de katholieke arbeiders in Enschede. Allerlei activiteiten van scholing en recreatie werden er georganiseerd. In nauwe samenwerking met drukker Bruggeman begon Alphens Ariëns ook een blad, onder de titel De Katholieke Werkman. Zo had hij een ander kanaal om te werken aan de emancipatie van de arbeiders.

Emancipatie ging bij Ariëns samen met het bestrijden van het socialisme. De sociaaldemocratie presenteerde zich in de vorige eeuw antikerkelijk en antigodsdienstig. De jonge priester wilde met al zijn activiteiten een eigen katholieke weg voor de emancipatie van de arbeiders aangeven. Bij arbeidsonrust, bijvoorbeeld doordat de lonen door fabrikanten werden verlaagd, trad Ariëns op als bemiddelaar. In plaats van door stakingen hoopte hij door onderhandelingen zijn doel te bereiken.

Ter ondersteuning van ontslagen arbeiders stichtte kapelaan Ariëns in Haaksbergen een eigen weverij, De Eendracht. Maar de onderneming werd geen succes en ging uiteindelijk te gronde. Zo gaf zijn inzet voor rechtvaardigheid Ariëns veel zorgen. Om zijn schuldeisers te betalen was hij zelfs genoodzaakt zijn miskelk te verkopen. Maar Ariëns gaf, ondanks alle zorgen en persoonlijke offers, zijn beste krachten voor de goede zaak. Een nieuw plan moest worden gerealiseerd: de bouw van een gemeenschapshuis in het hart van de stad. Naar de mening van Ariëns moest het gebouw ook voor middenstanders toegankelijk zijn. Het gebouw, Concordia geheten, moest de eendracht en samenwerking van de katholieken van Enschede symboliseren.

Strijd tegen de drank

Door de sociale ellende zochten veel arbeiders naar een tijdelijke verdoving. Misbruik van sterke drank was het gevolg. Het alcoholisme betekende niet alleen een ondermijning van de gezondheid van menige arbeider, maar ook armoede voor zijn vrouwen kinderen. Het karige loon werd door veel arbeiders in alcohol omgezet, zodat tal van gezinnen gebrek leden aan het meest noodzakelijke. Ariëns maakte de drankbestrijding tot een speerpunt van zijn sociaal werk. Hij begreep dat een stroom van sterke drank alles weer dreigde weg te spoelen wat hij met veel moeite had opgebouwd. In 1895 richtte kapelaan Ariëns dan ook met enkele arbeiders een bond voor geheelonthouders op, het Kruisverbond. Voor vrouwen stichtte hij de Mariavereniging en in de Sint-Annavereniging werd de alcoholvrije opvoeding van de jeugd gewaarborgd. In 1899 verenigden de diocesane bonden die streefden naar matigheid, zich in de landelijke federatie Sobriëtas. Op menig congres tegen drankmisbruik heeft dr. Ariëns deze federatie vertegenwoordigd.

Pastoor te Steenderen en Maarssen

In mei 1901 werd Alphons Ariëns benoemd tot pastoor te Steenderen. Na de grote fabrieksstad volgde nu de overgang naar een landelijk Gelders dorp. Na een uitbundig afscheid in Enschede betrok hij de rustige pastorie van Steenderen. Naast het parochiepastoraat behield dr. Ariëns voldoende tijd voor allerlei activiteiten buiten de parochie. Zo kreeg hij van aartsbisschop Van de Wetering toestemming om actief te blijven in de landelijke bestrijding van het alcoholisme. Ook Steenderen bleek niet vrij van drankmisbruik, zodat hij in zijn eigen parochie een Kruisverbond oprichtte. Op verzoek van de regering nam dr. Ariëns ook zitting in een staatscommissie die een onderzoek ging instellen naar de arbeidsvoorwaarden van het spoorwegpersoneel. Het werk voor de parochie bleef dus gecombineerd met allerlei activiteiten ten behoeve van de arbeiders.

Na zeven jaar Steenderen volgde in 1908 de benoeming tot pastoor van het Utrechtse Maarssen. Ook in deze parochie richtte Ariëns een aantal sociale en godsdienstige verenigingen op. Naast allerlei parochie activiteiten wist hij tijd vrij te maken voor het schrijven van allerlei artikelen voor dagbladen en tijdschriften. Ariëns heeft voor zijn inzet voor rechtvaardigheid tegenstand en gezapigheid moeten weerstaan en veel persoonlijke offers gebracht.

Uiteindelijk kreeg hij echter steeds meer waardering voor zijn grote inzet voor de katholieke zaak. In 1919 werd hij benoemd tot geheim kamerheer van de paus. In monseigneurs toog met paarse sjerp vierde pastoor Ariëns in 1922 in Maarssen op grootse wijze zijn veertigjarig priesterjubileum. Vele vooraanstaande katholieken gaven acte de présence. Maar al spoedig werd duidelijk dat de krachten waren uitgeput. Een ernstige nierkwaal openbaarde zich en maakte verder functioneren als pastoor onmogelijk. In november 1926 kreeg hij dan ook eervol ontslag en ging hij rusten bij de zusters van Sint Joseph in Amersfoort. Na een tijdelijk herstel volgde de definitieve aftakeling. Op dinsdag 7 augustus 1928 blies Alphons Ariëns de laatste adem uit. Na een uitvaartmis in de parochiekerk te Maarssen werd hij op het plaatselijke kerkhof begraven.

 

Erflater

Op de eerste verjaardag van zijn overlijden werd Ariëns door een aantal vrienden herdacht. Tot op de dag van vandaag vindt ieder jaar in de maand augustus in de parochie van Maarssen een Ariënsherdenking plaats. In 1936 werd in Enschede een groot standbeeld van de grote katholieke emancipator onthuld. Ariëns leefde in de harten van veel gelovigen. Scholen en tehuizen werden naar hem genoemd. In 1958 begon het proces voor de zalig- en heiligverklaring van dr. Ariëns. Op verzoek van het Ariëns-Comité besloot aartsbisschop Alfrink voor dit doel een kerkelijke rechtbank op te richten. Tot op de dag van heden zijn de stukken van het proces bij de bevoegde Congregatie te Rome in behandeling.

Ariëns was een vroom priester. Eucharistie, getijden en rozenkrans bepaalden zijn dagritme. Meermalen per week hield hij met een aantal trouwe kerkgangers aanbidding voor het tabernakel. Maar het priesterlijk leven bleef niet beperkt tot kerk en sacristie. In het leven van Ariëns waren actie en contemplatie harmonieus met elkaar verbonden. Zijn pastoraat en zijn inzet voor de katholieke zaak vormden een eenheid. heeft Ariëns een evenwichtig christelijk leven in beeld gebracht, verticaal en horizontaal. Dienst aan de Heer en dienst aan zijn mensen zijn in zijn spiritualiteit nauw verbonden. Dr. Alphons Ariëns is een van leidende figuren van de katholieke emancipatie geworden, juist ook van de emancipatie van de katholieke arbeiders. Wij leven in een andere tijd met andere noden en uitdagingen. Maar desondanks blijft Ariëns voor ons een erflater.

Dr. Ariëns bracht een integraal christelijk humanisme in beeld.

Vanuit de liefde voor God was hij beschikbaar voor mensen, juist ook voor de kleinen en kwetsbaren van deze wereld. In een evenwichtig christelijk leven zullen ook vandaag actie en contemplatie verbonden zijn: geen wereldvreemd piëtisme, maar ook geen activisme zonder geestelijke wortels. Toen kardinaal Willebrands in 1979 zijn nieuwe priesteropleiding met de naam van Ariëns verbond, maakte hij daarmee een duidelijke keuze. De priesterstudenten en priesters van het aartsbisdom en het bisdom Groningen kunnen in Alphans Ariëns een identificatiefiguur ontdekken. Een katholiek priester leeft vanuit het geheim van de drie-ene God. Eucharistie en getijdengebed zijn dragende pijlers van zijn geestelijk leven. Maar de God die de priester, in kracht van de Geest, in het gelaat van Jezus christus mag ontmoeten, verwijst direct door naar het concrete leven waarin tekens van het Godsrijk moeten worden opgericht. Juist in een wereld die gericht is op welvaart, consumptie en amusement, zal de priester wijzen op andere dimensies van het menselijk bestaan. De navolging van Christus krijgt juist daar gestalte waar mensen elkaar liefdevol dienen, elkaar vergeving schenken en gericht zijn op gerechtigheid en vrede. Wat geldt voor de gewijde priester, geldt ten diepste ook voor heel het priesterlijk volk van God. Zo kan Ariëns ons allen inspireren door zijn voorleven van een integraal christelijk humanisme en zijn inzet voor rechtvaardigheid, ondanks onverschilligheid en weerstand.