De spiritualiteit van Alphons Ariëns
Inleiding van drs Henri W.M. ten Have, priester van het aartsbisdom Utrecht en onderzoeker, zoals gehouden tijdens de Ariëns Lezing 2006 op vrijdag 19 mei in het Ariënskonvikt, priesteropleiding van het aartsbisdom Utrecht, te Utrecht, georganiseerd door het Ariëns-Comité.
Geachte leden van het Ariëns-Comité, dames en heren
Deze middag heb ik de eer het woord tot u richten over de spiritualiteit van Alphons Ariëns. De reden dat ik hiervoor gevraagd ben, zal te maken hebben met het feit dat ik, zoals de uitnodiging terecht vermeld, bezig ben met het schrijven van een spirituele biografie van Alphons Ariëns. Om een misverstand uit de wereld te helpen: deze biografie staat niet in direct verband met het zaligverklaringsproces. Aanvankelijk zou dat wel het geval zijn, maar bij nader inzien was het niet nodig dat ik meer zou bijdragen aan het proces dan enkele historische verhelderingen, die inmiddels afgerond zijn. De spirituele biografie heeft dus geen enkel ander doel dan Ariëns opnieuw onder de aandacht te brengen en wel met name vanuit het oogpunt van zijn spiritualiteit. Vanmiddag wil ik trachten zowel iets te zeggen over zijn persoonlijke geloofsbeleving als over zijn visie op de betekenis van het geloof in deze wereld, mede aan de hand van zijn eigen woorden, die ik zal citeren uit zijn toespraken en aantekeningen.
Persoonlijke geloofsbeleving van Ariëns: zijn persoon.
Ik wil beginnen om iets te zeggen over Ariëns persoonlijke geloofsbeleving. Gewoonlijk hebben we daar toegang toe via uitspraken, dagboek aantekeningen en brieven. Nu heeft Ariëns veel brieven geschreven, maar weinig over zichzelf gesproken of geschreven: hier en daar heeft hij zich wel een uitgelaten over zijn persoonlijke beleving , maar hij heeft bijvoorbeeld geen dagboek bijgehouden.
Kort na zijn dood schreef iemand die Ariëns zeer persoonlijk gekend heeft: “De moeielijkheid Dr. Ariëns met een kort woord te typeren ligt voor een groot deel bij Ariëns zelf. Misschien was het zelfs een van zijn meest sprekende karaktertrekken, dat hij er nooit om bekommerd is geweest, of er wel een heel scherpe lijn door zijn levens-agenda liep…. Zijn lijf-devies lag in zijn werken, in zijn zwoegen van elken dag, van heel zijn leven om onder Gods zegen tenminste iets goeds te doen in de wereld. En met dat devies voor oogen of liever in de ziel, bekommerde hij er zich hoegenaamd niet om, hij zijn levensbeschrijvers hem eenmaal typeeren zouden….Ariëns bezat in hooge mate de gelukkige eigenschap zich-zelf nooit in den weg te staan. Nooit had hij last van wat andere mannen van zijn “standing” zoo leelijk dwars kan zitten: de bezorgdheid om zijn eigen prestige…” Het is passend dat het moeilijk is om in dit opzicht iets van Ariëns te kunnen zeggen: het ging hem immers niet om hemzelf of zijn gevoelens, maar om het dienen van Christus en de naaste.
Ontwikkeling van Ariëns’persoonlijk geestelijk leven.
Is er een ontwikkeling in Ariëns geestelijk leven vast te stellen? De beroemde biografie van Ariëns door Gerard Brom werd door prof Molkenboer bekritiseerd omdat er geen lijn, groei of ontwikkeling in het geestelijk leven van Ariëns viel te bespeuren. Zijn biograaf Lohman meent wèl een geestelijke ontwikkeling bij Ariëns vast te kunnen stellen. “Als zielzorger heeft Alphons Ariëns in zijn jarenlange praktijk een geestelijke ontwikkeling doorgemaakt, die een climax vertoont. Toen hij begon, bestreed hij armoede en drankgebruik, ijverde voor verbetering van de arbeidsvoorwaarden, menswaardiger huisvesting en hogere lonen. Gaandeweg kreeg hij een dieper inzicht in de geestelijke noden, die gelenigd moesten worden. Aan het einde van zijn priesterlijke loopbaan bevorderde hij vooral de verkondiging van de evangelische waarheid, want de mensen moeten Christus beter leren kennen om als betere Christenen te kunnen leven.”
Het lijkt ons, dat Ariëns veeleer een tamelijk constante klassieke katholieke priesterlijke spiritualiteit had, die door de verandering van zijn werk in accent veranderde. De nood van de situatie waarin hij werkte, beïnvloedde Ariëns’ interesses en daarmee ook zijn geestelijk leven. In dat licht zien wij ook de opmerking die Ariëns zelf maakte in zijn toespraak bij het gouden priesterfeest van Mgr. Van de Wetering: “Het bleef mij steeds bij, wat Mgr. mij eens zeide, toen ik met ik niet weet niet welke ‘groote’ sociale plannen rondliep: `Ja, maar het voornaamste is toch Catechismus te geven.’ Dat klonk mij op dat ogenblik – het zij niet tot mijn eere gezegd – ietwat vreemd in de ooren. Ik meende, dat op dàt moment toch wel iets vruchtbaarders te doen viel. Maar hoe heb ik later begrepen, dat óók – neen, júist in dien woeligen tijd, het inzicht van den Aartsbisschop het éénige ware was: dat vóór alles het brood der waarheid gebroken moest worden voor klein en groot! Wanneer ik dan ook thans uit die 50 vervlogen priesterjaren, met al hun rijkdom aan grootsche gebeurtenissen, het mooiste en voornaamste moet ophalen, de bron aanwijzen, waaruit al dat grootsche is opgeweld, en datgene waarvoor wij hem het dankbaarst moeten zijn, dan is het dit ééne: dat hij als Paulus onder ons niets wilde weten dan “Jezus Christus en Dien gekruist en dat zijn prediking ‘niet was met overredende woorden van menschelijke wijsheid, maar met betooning van Geest en kracht, opdat ons geloof niet op wijsheid van menschen, maar op Gods kracht gegrond zou zijn.” We zien de lijn die Lohman schetst wordt ook bevestigd door een andere uitspraak van Ariëns Ariëns. Aan een bevriende oud-kapelaan zei hij eens: “Heel mijn leven heb ik gehold en gedraafd; pas in deze jaren is het me duidelijk geworden, dat ik het dáár moet zoeken”, terwijl hij wees naar de serie heiligenlevens die op zijn boekenrek stond. “Dat heeft me verrijkt”. Typerend voor deze laatste periode van zijn leven is ook zijn devotie voor een heilige van het comtemplatieve leven: St. Thérèse van het Kind Jezus (Theresia van Lisieux). In 1925 was zij heilig verklaard. Van haar had hij een beeldje op zijn bureau staan, dat elke avond meegenomen moest worden naar zijn slaapkamer. Deze uitspraak van Ariëns toont een ontwikkeling in zijn spiritualiteit: geen radicale omkeer, maar veeleer een dieper inzicht in het belang van het gebed en geestelijke lezing waarvan hij altijd overtuigd was. Toen hij, gedwongen door de rust van de oude dag, er echter (nog) meer tijd voor nam, werd hij nog meer doordrongen van het belang van het geestelijk leven. Ook Dr. Willem van Koeverden, een vriend van Ariëns (en zijn opvolger als pastoor te Maarssen), meent een dergelijke ontwikkeling vast te kunnen stellen in het geestelijk leven van Ariëns: “Wie den levensloop van Ariëns nagaat, ziet een vaste lijn; een oog dat nooden speurt, maar immers scherper, breeder, geestelijker ziet; een hart dat de nooden meevoelt, maar immer aan inniger ontroerd wordt; een hand die nooden lenigt, maar immer meer geestelijke aalmoezen aanbiedt, de kring van zijn weldoen immer breeder ziet worden, totdat zijn “omnia omnibus”- alles voor allen en aan allen” aanbiedt.”
Bronnen van de spiritualiteit van Ariëns.
Voor ik ga spreken over de priesterlijke spiritualiteit van Ariëns wil ik eerst een kort overzicht geven van wat voor Ariëns zelf de bronnen zijn geweest van zijn geestelijk leven. De eerste bron wordt zonder meer gevormd door zijn ouders en gezin. Zijn ouders waren overtuigde katholieken. In het gezin werden de kiemen gelegd voor wat later belangrijk was in zijn leven. Hij onderging een diep gelovige, sobere strenge maar liefdevolle opvoeding, waardoor een ascetische levensstijl hem voor de rest van zijn leven vertrouwd was. Zijn vader was een advocaat, van wie gezegd werd dat hij te eerlijk was om rijk te kunnen worden. Met zijn moeder ging hij mee om de armen van de parochie te bezoeken, zodat hij van jongsaf een sociaal gevoel ontwikkelde op basis van de christelijke naastenliefde. Hij werd als kind al geconfronteerd met de gevolgen van armoede en drankmisbruik in de stad Utrecht. Rolduc was de plaats waar hij cultureel en geestelijk verder gevormd werd: een leven dat rijk aan cultuur en vriendschap was, tegelijk streng door discipline en soberheid. Van zijn jaren te Rijsenburg heeft Ariëns zelf gezegd dat er geen spirituele of pastorale vorming was. Hij is er wel verbonden geraakt met de Utrechtse clerus, waarvan hij deel zou gaan uitmaken. Ofschoon er geen specifieke cursus priesterlijke spiritualiteit, ascese of geestelijk leven was, kunnen we zeggen dat de priesterlijke spiritualiteit in die dagen vooral in het teken stond van de zogenaamde Franse of Bérulliaanse school. Het was een vrij individuele priesterlijke spiritualiteit, waarin de priester als `alter Christus’ in de eerste plaats een middelaar is van Gods genade door middel van de sacramenten, en vooral de eucharistie. De priester bemiddelt in de eucharistie in zekere zin de voortzetting van de incarnatie van Christus. Deze rijke spiritualiteit heeft echter ook enkele theologische en spirituele eenzijdigheden. Die betreffen vooral de verhouding van de priester tot de plaats van de leken in de kerk . We zullen zien, dat Ariëns deze eenzijdigheid niet zozeer theologisch, maar wel door zijn feitelijke pastorale leven heeft aangevuld. Een belangrijke rol in zijn vorming op Rijsenburg heeft Dr. Herman Schaepman vervuld. Deze priester, kerkhistoricus, journalist, dichter, kamerlid gaf tijdens zijn colleges blijk van een ruime kijk op de rol van het katholicisme in de samenleving, waaraan hij zelf vorm gaf door zijn politieke leven, waarvoor hij zijn studenten wist te interesseren. Zo werden er enkele generaties Schaepmanniaen gevormd: priesters die een theoretisch inzicht hadden in de maatschappelijke betekenis van het katholieke geloof en daaraan praktisch vorm wisten te geven in de pastoraal. Tijdens zijn studie in Rome raakte Ariëns geboeid door priesters die op concrete wijze hun geloof vorm gaven in maatschappelijke betrokkenheid: Don Bosco is het bekendste voorbeeld, maar ook het werk van de kannunik Cottolengo, die reeds eerder overleden was, trok Ariëns aandacht. Daarnaast was Ariëns geboeid door de persoon van St. Franciscus, wat blijkt dat uit het feit dat hij te Rome zich liet opnemen in de Derde orde van St. Franciscus. Terug in Nederland liet hij zich bij zijn werk voor de arbeiders opnieuw inspirereren door de aanwijzingen van Schaepman, het voorbeeld van de Amsterdamse priester Van Nispen tot Sevenaer, die een gezellenverening had opgericht, de Duitse bisschop van Ketteler, de geschriften van de pausen over het arbeidersvraagstuk en het alcoholisme en de missie.St. Franciscus van Sales is een belangrijke inspriratiebron geweest, wiens inleiding tot het devote leven hij ook aan anderen aanbeval. Als pastoor kreeg hij interesse voor het leven van de pastoor van Ars. Hij was lid van de Unio Apostolica, een internationale vereniging van priesters die elkaar via onderlingen correspondentie begeleidde in het geestelijk leven. Tegen het eind van zijn leven, toen hij ook fysiek gedwongen werd tot een meer contemplatief leven raakte hij geboeid door het leven van St.Theresia van Lisieux. Zij was bovendien patrones van de missie, een thema waarin ook Ariëns steeds meer in geïnteresseerd was geraakt, en wat hij uiteindelijk tot zijn laatste levenswerk maakte. Het is in deze laatste levensfase, dat hij het lijkt te betreuren dat hij niet veel eerder zich met de geestelijke lezing van heiligenlevens heeft beziggehouden. Niettemin kunnen we uit al zijn toespraken opmaken, dat hij het geestelijk leven en het gebed in heel zijn leven de centrale plaats heeft gegeven, waarbij vooral de eucharistie de belangrijkst voedingsbron was.
Priesterschap als de rode draad in het leven van Ariëns.
Enerzijds wordt er gesteld dat er geen vaste agenda, een vooropgezet plan of devies in het leven van Ariëns was, anderzijds zien we wel een lijn. Die lijn beweegt zich feitelijk langs de verschillende taken die het priesterschap aan Ariëns’ stelde. Het lijkt erop, dat er een sterke wisselwerking is tussen de verschillende taken waarvoor Ariëns zich geplaatst wist als priester en de ontwikkeling van zijn persoonlijk geloofsleven. Dat maakt dat we kunnen zeggen dat de rode lijn van Ariëns leven zijn priesterschap was. We willen daarom in deze toespraak Ariëns schilderen als voorbeeld van priesterlijke spiritualiteit. Als leidraad om deze priesterlijke spiritualiteit te schilderen neem ik de apostolische adhortatie Pastores Dabo Vobis . Door een contemporain kerkelijk document te nemen, wil ik laten zien wat Ariëns in deze tijd kan betekenen. Daarna wil ik enkele aspecten van Ariens spiritualiteit behandelen, die niet zozeer tot de kern van de priesterlijk spiritualiteit behoren, maar wel tot de uitwerking ervan en die karakteristiek voor Ariëns zijn.
Christus als centrum van Ariëns’spiritualiteit.
Volgens Pastores Dabo Vobis ligt de kern van het priesterschap en de priesterlijke spiritualiteit in het gelijkvormig worden met Christus als Hoofd en Herder van de kerk. Dat leiderschap en herderschap in de kerk wordt uitgeoefend als een dienst, naar het voorbeeld van Christus als dienaar, en met herderlijke liefde voor de kerk, de liefde van Christus als bruidegom die de kerk als zijn bruid heeft gekozen. De dienstbaarheid voorkomt, dat het leiderschap autoritair opgevat zou worden. Die herderlijke liefde wordt gekarakteriseerd door totale zelfgave, die met name in de eucharistie haar hoogste uitdrukking vindt. Wanneer we het leven en de preken van Ariëns overzien, dan valt op, dat hij inderdaad Christus als het centrum van zijn leven zag. In toespraken als `Christus ons Heil’ blijkt hoe hij Christus ziet als verlosser van de wereld, terwijl hij in andere uitspraken laat merken wat Christus persoonlijk voor hem betekent. `Op zich zelf genomen beteekent een menschenleven bitter weinig. Maar evenals het eenvoudigste landschap van aanschijn verandert, wanneer de zon er haar stralen over schiet, zoo wordt ook het eenvoudigste menschenleven mooi, als het verlicht wordt door Jesus, die die Zon der gerechtigheid is. Als we wandelen in Zijn licht, als we Zijn leer oprecht willen maken tot het richtsnoer van ons leven, als we edelmoedig op zij zetten de bezwaren van menschelijke traagheid, gemak- en genotzucht, die als zoovele wolken het licht tegenhouden; - als we verder kracht bij Hem zoeken, op de wijze door Zijn bruid de H. Kerk ons aangegeven – m.a.w. als we Jesus maken tot het middelpunt van ons leven – ja, dan zal ons leven mooi zijn – we zullen velen gelukkig kunnen maken, maar niemand meer dan ons zelf.’ In deze eenvoudige woorden laat Ariëns iets doorschemeren van wat Jezus voor hem betekent: middelpunt van het leven, degene die ons gelukkig maakt en ons helpt anderen gelukkig te maken. Hij noemt Hem `zon’ en `licht’. Er blijkt uit dit citaat (“Op zichzelf beschouwd beteekent een menschenleven bitter weinig”) ook iets van Ariëns bescheidenheid, die bevestigd wordt door degenen die hem kenden, en ook tot uiting kwam doordat hij niet autoritair werd ervaren. Hoe belangrijk Jezus Christus is als centrum voor het leven, komt ook tot uiting in het derde nummer van het mede door hem opgerichte orgaan van het Geert Groote Genootschap, waarin hij de doelstellingen van het GGG beschrijft: “Zoolang het leven van Jezus Christus niet door en door gekend wordt, zoolang Hij voor ons geen levende persoonlijkheid is, wiens beeld ons altijd bijblijft en die met ons door het leven gaat zooals Hij wandelde aan de zijde der Emmaüsgangers – zoolang zal ook van een echt Christelijk leven geen sprake zijn en zal ons Roomsch-zijn maar een aanhangsel wezen.” Ofschoon Ariëns (uiteraard) nog niet de omschrijving van het priesterschap als `gelijkvormigheid met Christus als hoofd en herder van de kerk’ gebruikte, moet wel gezegd worden dat hij de essentie ervan wel waarmaakte in zijn leven. Hij oefende zijn herderschap als een dienst uit, met volledige gave van zichzelf, inclusief zijn lichamelijke gezondheid. Hij cijferde zichzelf weg, maar niet zijn herderschap: hij was zich bewust van zijn verantwoordelijkheid, en nam desnoods geen blad voor de mond.
Eucharistie
De zelfgave van Christus vindt zijn hoogste uitdrukking in de eucharistie. We zagen dat dit voor Ariëns tot eind van zijn leven gold: in de tijd dat hij zeer zwak was, was de H. Mis het eerste wat hij ’s morgens deed zodra zijn gezondheid het enigszins toestond. Soms al om vijf uur, omdat hij vreesde later op de dag niet meer ertoe in staat te zijn. In die lijn past ook de opmerking die hij maakte aan een neomist (pasgewijde priester), die naar het gevoel van Ariëns te vlug klaar was met het opdragen van de Mis: “Mislezen is het mooiste, het hoogste, het verhevenste dat een priester mag doen”. Veel mensen hebben zich gesticht gevoeld door de eerbiedige wijze waarop Ariëns zelf de mis opdroeg. Het viel op, dat de man die anders zo gehaast en beweeglijk was, de eucharistie met alle aandacht en rust vierde.
Relationele identiteit van Ariëns’ priestersschap.
Pastores dabo vobis spreekt over de relationele identiteit van het priesters: dat wil zeggen dat het priestersschap, naar het voorbeeld van de H. Drieëenheid, zijn identiteit vindt in relaties. In de eerste plaats is dat de relatie met Christus, maar ook in de relatie met de kerk, in het bijzonder door de relatie met de bisschop, de andere priesters en de lekengelovigen.
Ariëns relatie met de leken gelovigen
De relationaliteit van Ariëns’ priesterschap onderscheidde zich bijzonder in zijn relatie met de lekengelovigen. Voor het Tweede Vaticaans Concilie werd in de katholieke kerk nauwelijks gesproken over het gemeenschappelijk priesterschap van de gelovigen. Hoewel dit dus voor Ariëns geen thema was, hij wel een uitgesproken aandacht voor de priesterlijke taak van de gelovige. In de eerste plaats heeft hij ervaren hoe zijn ouders door hun leven en hun geloofsopvoeding voor hem een priesterlijke, heiligende invloed op hem hebben gehad. In zijn werk voor en met de arbeiders nam hij niet de voorzittersrol, maar stimuleerde zoveel mogelijk dat arbeiders zichzelf organiseerden. In de tijd van de emancipatie van de katholieken, waarin de geestelijkheid dikwijls (noodzakelijkerwijs) leiding gaf aan maatschappelijke organisaties, zag Ariëns het belang van de eigen rol van de leken in. Dat wil ook illustreren aan de hand van het volgende citaat, over de katholieke arbeiders beweging, die als St. Tarcisius Christus door de vijandige wereld moet dragen:
“De eerste roeping van der katholieke arbeidersbeweging is: de onverschrokken draagster te zijn van den schat des Geloofs, de trouwe apostel van Christus’leer, de handhaafster van godsdienstzin en zedelijkheid bij de aan zoovele gevaren blootstaande arbeidende klasse. Er gaat door de wereld een machtige strooming van ongeloof.” “Laat men het aantal geestelijken vertienvoudigen, laat men kerken op kerken bouwen, laat men missies op missies geven, - de oogst zal betrekkelijk schraal zijn: wat wij voor onzen heiligen godsdienst noodig hebben, dat is de katholieke Vereeniging. Daar leeren zij, wat het katholicisme en wat het socialisme is; daar leeren zij de drogredenen kennen waarop het socialistisch stelsel gebouwd is, het spinneweb, waaruit hun theoriën geweven zijn; daar leeren zij echt practische katholieken zijn, matige en zedige mannen, mannen wier rechtschapen levenswandel het geheel overbodig maakt te wenschen dat de praatjes van het ongeloof waar zouden zijn. Laat die mannen komen op de fabrieken, in herbergen, waar de priester niet komen kan, zij zullen de echte apostelen zijn van Christus’ leer en zijn erf met moed verdedigen. En als zij soms eervol vervolgd zijn, laat hen dan als Tarcisius de wereld ingaan. De priester kan niet overal komen; de arbeider wel. Juist daar waar de felste slagen vallen, op het werk, op de straat, in de herberg, daar kan de werkman spreken, optreden, stichten. En wanneer Christus blijft in de harten van ons volk en in dat volk een dierbare kudde blijft houden, van mannen, die metterdaad katholiek zijn, - gelooft mij - , men kan gerust de profetie wagen: het zal alleen voor 80 % wezen door de katholieke Vereeniging. (…..) Maar het godsdienstige en zedelijke welzijn mag niet het eenig doelwit zijn. De Zaligmaker preekte niet enkel tot de schare, maar vermenigvuldigde ook het brood voor hongerige magen. Vooruit, vooruit derhalve moet ook Uw leus zijn op maatschappelijk gebied.”
Dezelfde benadering had Ariëns bij de drankbestrijding en de vrouwenbeweging. In die zin kan men zeggen dat Ariëns zijn tijd vooruit was, door in de geest van het latere Tweede Vaticaans Concilie zijn ambtelijk priesterschap zó uit te oefenen, dat daardoor het gemeenschappelijk priesterschap van de lekengelovigen bevorderd werd.
Het geestelijk leven van Ariëns in de uitoefening van zijn ambt.
Pastores dabo vobis stelt, dat de uitoefening van het ambt van priester bijdraagt tot de heiliging van de priester, en andersom dat de persoonlijke heiligheid van een priester bijdraagt tot de vruchtbaarheid van zijn ambtsuitoefening. Ariëns is een voorbeeld bij uitstek van de verwevenheid tussen persoonlijke levensheiliging en de uitoefening van het priesterambt. Zijn taak om het woord Gods te verkondigen correspondeerde met het belang dat hij hechtte aan lectio divina (geestelijke lezing) en gebed. Zijn liefde voor de eucharistie laat zien dat hij de bediening van de sacramenten intens als momenten van gebed beleefde. Zijn beschikbaarheid voor mensen liet zich leiden door de concrete noden van de mensen van zijn tijd: zowel ten opzichte van individuele personen als ten aanzien van structurele problemen, zoals van arbeiders en alcoholverslaafden. Hij liet zijn leven bepalen door zijn werk, dat hij als zijn roeping beleefde. Zijn aandacht en liefde voor de armen correspondeerde met zijn persoonlijke armoede, zijn strijd tegen drankmisbruik met zijn eigen geheelonthoudersschap. Ariëns was in alle opzichten de belichaming van wat hij verkondigde. Dat blijkt des te meer wanneer we kijken naar de wijze waarop Ariëns de evangelische raden van kuisheid, gehoorzaamheid en armoede in de praktijk beleefde.
Evangelische gehoorzaamheid.
Volgens Pastores Dabo Vobis is de evangelische gehoorzaamheid de uiting van de levensinstelling waardoor de priester bereid is niet zijn eigen wil te zoeken, maar de wil van Hem die gezonden heeft. De gehoorzaamheid die de diocesane priester belooft aan zijn bisschop bij zijn wijding, is een apostolische gehoorzaamheid die ten dienste staat van de hiërarchische ordening van de kerk. Het gaat hierbij niet om een slaafse, onvrije gehoorzaamheid. In de spiritualiteit van de gehoorzaamheid gaat het paradoxaal genoeg niet om een verlies van vrijheid, maar ook een uiting en groei in innerlijke vrijheid, die maakt dat de priester niet gehecht is aan het doordrukken van zijn eigen wil. In concreto is de gehoorzaamheid voor Ariens soms een zwaar offer geweest. De Unitas kwestie, d.w.z. het meningverschil met de bisschop over de samenwerking met de protestantse vakbond heeft Ariëns veel levensvreugde gekost, maar hij heeft de bisschop gehoorzaamd. Daarnaast was zijn relatie met zijn bisschop vaak moeizaam door de grote karakterverschillen. Tegelijk kon Ariëns ruimhartig zeggen dat het goed leven was onder de kromstaf van Mgr. Van de Wetering. Hij beleefde de gehoorzaamheid uiteindelijk wel degelijk als een onderdeel van zijn priesterlijk leven, zoals blijkt uit een briefje aan zijn oud-kapelaan en vriend Rémy Peters, die hem als `Monseigneur’ aanspreekt en feliciteert met zijn benoeming als Geheim Kamerheer: “Waarde confrater! Eénmaal “Mgr.”, dat mag, maar niet méér!! Dank voor gelukwensch. Voor een Roomsch soldaat is ongetwijfeld niets prettiger dan de tevredenheid van zijn overheid. De weg naar den Hemel loopt voor ons via Utrecht, Rome, niet waar?”
Gemeenschapsdimensie en pastoraal karakter van de gehoorzaamheid.
De evangelische gehoorzaamheid komt echter niet alleen tot uiting in de verhouding tot de overste. Zij moet zich ook uiten in de samenwerking met andere priesters, doordat men zich niet te veel laat leiden door eigen voorkeuren of inzichten. Openheid voor de mening van medebroeders vormt zodoende de gemeenschapdimensie van de gehoorzaamheid. Dit was ook typisch een kenmerk van Ariëns, die deels vanuit zijn eigen zelfonderschatting, groot belang hechtte aan de mening van collegae en medewerkers. Het was destijds opvallend, dat hij ook grote waarde hechtte aan de mening van de jongere kapelaans en de arbeiders. Daarnaast heeft de gehoorzaamheid ook een pastoraal karakter. Pastores Dabo Vobis gebruikt daarvoor vrij sterke bewoordingen, wanneer zij het heeft over “een klimaat van voortdurende bereidheid om zich in beslag te laten nemen, als het ware te laten ‘opslokken’, door de noden en de eisen van de kudde.” Weliswaar wordt eraan toegevoegd dat deze eisen redelijk moeten zijn en soms gezeefd en getoetst mogen worden. In het leven van Ariëns kunnen we echter zeggen dat `in beslag nemen’ en zelfs `opslokken’ geen overdreven beschrijvingen zijn van de wijze waarop hij leefde en werkte . Op hem is, in navolging van Christus, het psalmwoord van toepassing: “De ijver voor uw huis zal mij verteren”.
De evangelische raad van de maagdelijkheid en het celibaat.
De kuisheid wordt door priester beleefd in de ongehuwde levensstaat ofwel het celibaat. Door het celibaat wordt de priester meer gelijkvormig aan Christus als bruidegom van de Kerk, en drukt hij ook zijn verwachting uit van de ‘eschatologische bruiloft’ van Christus met zijn kerk. Ariëns was een man die leefde met een sterk eschatologisch besef: niet dat hij een spoedig einde der tijden verwachtte, maar wel iemand die blijk gaf van zijn hoop op `den Hemel’. Zijn celibaat heeft hij inderdaad vormgegeven door zijn toewijding aan het gebed en aan de mensen. Op het getuigenis van zijn tijdgenoten afgaand, blijkt niet dat hij het celibaat op een verkrampte of onvrije manier beleefde. Hij was respectvol in de omgang met vrouwen, zij het met een sterke tijdsgebonden preutsheid. Belangrijk was vooral, dat hij vrouwen, in een tijd vóór de eerste emancipatiegolf, volkomen serieus nam, zoals blijkt uit de getuigenverklaring van de vrouwen die hem gekend hebben. Evenmin leidde zijn celibaat, zoals soms wel eens gedacht wordt, tot een fixatie op de zonden tegen het zesde en negende gebod. Blijkens een opmerking van Ariëns aan een kerkmeester: “De priesters zouden vaker moeten preken over de liefde, de gruwel van de kwaadsprekerij en de `mormorazione’ dan over het zesde gebod.” Uit zijn huwelijkspreken blijkt zijn hoge achting voor het huwelijk. Iets van zijn innerlijke beleving van celibatair priesterschap blijkt uit zijn woorden bij de priesterwijding van zijn neef: “Je bent getreden in de mystieke (dit woord is later doorgehaald,H.t.H.) innigste levensgemeenschap met uw God en Heiland; ge zijt opgenomen in de rijen van hen tot wie de Heiland gezegd heeft: Ik zal U niet meer dienaren maar vrienden noemen; daarom is nu ten volle bewaarheid de glorie-titel die gij zoovele al voert: gij behoort niet slechts tot het gezelschap, maar tot het intieme gezelschap van Jezus.”
Evangelische armoede
Bij de evangelische armoede gaat het volgens Pastores Dabo Vobis om “het ondergeschikt maken van alle goederen aan het hoogste Goed, dat God is en zijn Rijk” De priester die geroepen is tot gelijkvormigheid met Christus, moet Christus navolgen die uit liefde voor ons arm is geworden terwijl Hij rijk was. (cf. 2 Kor. 8, 9). Zo moeten de priesters de armen en de zwakken beschouwen als op een speciale manier aan hen toevertrouwd. Zij moeten in staat zijn om van de armoede te getuigen door een eenvoudig en streng leven, reeds gewend aan de edelmoedige afstand van overbodige zaken”. In zijn jeugd was Ariëns al met soberheid en solidariteit met de armen opgevoed, en in zijn kostschool en seminarietijd heeft hij ook sober geleefd. In zijn tijd in Rome werd hij lid van de Derde Orde van St. Franciscus. Dat hield geen gelofte tot strikte bezitloosheid in, maar wel tot het bewaren van soberheid. Ariëns heeft die soberheid intens beleefd, soms zelfs tot in het overdrevene volgens zijn huisgenoten. Zijn huishoudster ergerde er zich soms aan, als hij al zijn goede kleding had weggegeven, zodat er alleen nog versleten goed overbleef. Een van zijn kapelaans zei hem eens dat hij ranzige boter niet moest opeten, maar gewoon weggooien.
Zijn armoede had niet alleen een ascetisch doel, maar diende ook de naastenliefde doordat hij alles weggaf aan armen. Hij gaf wel geld uit aan boeken, maar was even zo goed bereid om boeken weg te geven, wanneer hij dacht dat die voor zijn bezoekers nuttig waren. Tenslotte stelt Pastores Dabo Vobis dat de beleving van de evangelische armoede ook impliceert, dat de priesters op een open en verantwoordelijke wijze moeten omgaan met de goederen van de gemeenschap, en daarmee niet handelen of het hun eigen vermogen is. Wanneer we het leven van Alphons Ariëns overzien, dan is eerder het omgekeerde het geval: hij gebruikte zijn eigen geld alsof het niet voor hemzelf, maar voor anderen bestemd was. Hij leek daar niet zoveel moeite mee te hebben, zijn goedgeefsheid was niet een verkrampte ascese, die met veel moeite tot stand komt en eerder het tegendeel van onthechtheid openbaart. Enige uitzondering zal waarschijnlijk de verkoop van zijn kelk geweest zijn, blijkens zijn ontroering toen hij ze terugkreeg. Voor het overige beaamt het leven van Alphons Ariëns inderdaad wat Pastores Dabo Vobis zegt over de armoede, nl. dat zij de innerlijke vrijheid beschermt en voedt. De profetische waarde van de priesterlijke armoede, zeker in een consumptiemaatschappij, waarover Pastores Dabo Vobis spreekt, kwam dan ook in het leven van Ariëns voluit tot uiting. Toen de eerste tekenen van een comsumptiemaatschappij opkwamen, bepleitte Ariëns de zogenaamde “nieuwe richting” in Sobrietas die juist versobering voorstond.
Armoede in culturele en spirituele zin.
De theoloog Karl Rahner heeft het begrip armoede verruimd. Volgens hem moet de priester niet alleen economisch arm, maar ook cultureel en spiritueel. Met spirituele armoede bedoelt hij, dat de priester op discrete wijze over God moet spreken, d.w.z. niet alsof hij alle antwoorden zou hebben op de problemen van het leven en het geloof. In zijn spreken moet de priester de `onbegrijpelijkheid Gods’ respecteren. Wat betreft de culturele armoede herinnert Rahner eraan dat de priester niet de opdracht heeft vooraan te staan in de gedifferentieerde wereld van cultuur, wetenschap en kunst . Volgens Brom verloor Ariëns geen tijd in wat hij noemt “ ijdele liefhebberij. Hij beperkte zijn kracht tot de werkelijke daad en was daardoor vruchtbaar. Las hij ooit romans, dan zeker niet voor de mode; integendeel, hij schaamde zich niet beroemde boeken ongelezen aan de eigenaar terug te sturen. Ging hij een tentoonstelling zien of reizen maken, het was alles behalve om erover mee te praten. Hij hield zijn doel vast in ’t oog, kende zijn bepaalde taak en verspilde geen minuut daarbuiten. Het zalig niets-doen, eigenlijke vrije tijd, een praatje maken voor de gezelligheid was hem onbekend. Hij ontspande zich door zijn werk af te wisselen, maar aan het werk gebleven is hij tot zijn dood.”
Het toebehoren en de toewijding aan een particuliere kerk.
Kenmerkend voor de diocesane priester is zijn toebehoren aan een particuliere kerk, ofwel een bisdom. Pastores Dabo Vobis benadrukt dat dit toebehoren niet beperkt blijft tot een juridische band, maar het vormt ook een belangrijk element van de spiritualiteit waaruit de priester leeft. Het bepaalt mede de criteria waardoor hij Gods wil in zijn leven onderscheidt en de keuzes die hij maakt. Deze verbondenheid met de clerus van het eigen diocees sluit openheid voor de inbreng van bijvoorbeeld kloosterlingen niet uit. In de tijd van Ariëns was er nog wel eens sprake van een soort concurrentie of naijver tussen de diocesane priesters en de paters. In Ariëns’ leven vinden we van die concurrentie niets terug. Zelf was hij lid van de 3e orde van St. Franciscus, hij steunde zwaar op de inspiratie van de pater dominicaan Rijken, liet paters preken in zijn parochie, en maakte deel uit van de Unio Apostolica, en onderhield vriendschappen met priesters uit andere bisdommen. Zelfs in een klein land als Nederland had, zeker in Ariëns’ tijd, ieder bisdom zijn eigen kenmerkende sfeer of `esprit de corps’ onder zijn clerus. Ariëns was daarvan geen uitgesproken representant: zijn min of meer aristocratische afkomst maakte dat hij al op het Seminarie Rijsenburg afweek van de overige seminaristen van het ‘boerenbisdom’. Dat betekende niet dat Ariëns zich er niet thuis voelde. Op een ongedateerd kladje (voor een toespraak?) vinden we de volgende aantekeningen: “ Wat hangt veel af van de omstandigheden. Mijn gelukkige omstandigheid betekent dat ik lid (ben) van de Utr. Clergé – Mgr. Snickers – Dr. Schaepman, ik bedoel de prachtig aangename geest van de Utr. Clergé. Wij geestelijken hebben behoefte aan vriendschap. En die hebben we altijd gehad. Niet zoo deftig, maar zoo hartelijk.
Missie en openheid voor de noden van de kerk.
Volgens Pastores Dabo Vobis betekent de toewijding aan de particuliere kerk niet dat de activiteit en het leven van die priester beperkt is tot die locale kerk. Aandacht voor de noden van de wereldkerk en de missie maken ook deel uit van de priesterlijke spiritualiteit. Wat dat betreft is Ariëns heel zijn leven een voorbeeld geweest van priesterschap dat niet ophield bij de grenzen van zijn parochie of bisdom. Zijn studie in Rome en zijn belangstelling voor het dagelijks leven van de ‘gewone mensen’ in Italië hebben zijn blik verruimd. Zijn werk voor de arbeidersbeweging trok belangstelling in heel het land, en zelf gaf hij lezingen in vele plaatsen buiten het bisdom. Voor de drankbestrijding en de `Unio Apostolica’ maakte hij veel buitenlandse reizen. Het meest typerend is zijn ijveren voor de missie. Zo had Ariëns met de oprichting van zijn vereniging “Charitas” te Maarssen dan ook drie doelen voor ogen niet alleen de leniging van “Stoffelijke nooden, geestelijke nooden der minvermogenden (onmacht om een retraite te volgen, gebrek aan rozenkrans of kerkboek enz.)” , maar ook de “stoffelijke en geestelijke nooden der missiën.” In feite is zijn werk voor de missie zijn laatste activiteit geweest, waarmee hij zich ook nog in Amersfoort bezig hield.
Overige karakteristieke aspecten van Ariëns’ spiritualiteit.
Nu wil ik aandacht besteden aan enkele aspecten van Ariëns’ spiritualiteit die niet specifiek bij de priesterlijke spiritualiteit horen, maar wel typerend zijn voor Ariëns.
Gevoeligheid voor de tekenen van de tijd.
Typeren voor Ariëns als is zijn gevoeligheid voor de tekenen van de tijd. Dat blijkt uit werk en ook uit zijn woorden, zoals uit het bekende fragment uit zijn toespraak
“Wat hebben wij te doen? (…) Wij moeten ten eerste onzen tijd trachten te begrijpen. Wanneer ik wij zeg, dan bedoel ik niet alleen de geestelijken, maar evenzeer de leeken, en de leeken van elken rang en stand. Als kinderen der Kerk en burgers van een staat, hebben wij allen onzen persoonlijken dienstplicht te vervullen. Gij hebt natuurlijk evenals ik een afkeer van het visch- nog vleesch zijn. Welnu, het eerste wat wij te doen hebben, is onzen tijd leeren begrijpen. Het kan ons niets baten of wij den geest en de gewoonte der zestiende eeuw kennen, of wij de oorzaken weten aan te geven der Fransche revolutie. De zestiende eeuw is voorbij. Laten wij onbevangen den nieuwen tijd onder de oogen zien, - ons oordeel van het vooroordeel en de kern der zaken van bijzaken ontdoen. Aan beide zijden is weleens gezondigd, daar zijn wij menschen voor. Laat ons de mantel der liefde er over heen werpen, en het goede in elkaar waardeerend, eendrachtig voortgaan.
Aandacht voor de maatschappelijke context van de zielzorg
Zijn sociale interesse tekent hem als een zielzorger die niet alleen werkte voor de zielen van zijn mensen, maar als een priester die oog had voor héél de mens in zijn materiële en sociale context. Bij zijn huisbezoeken intereseerde hij zich niet alleen voor het gebedsleven en het kerkbezoek van de gezinsleden. Het moge dan zijn, dat sommige voorbeelden van Ariëns’ betrokkenheid nu bemoeizuchtig kunnen aandoen, in een tijd dat moeders aan zuigelingen soms jenever als slaapmiddeltje gaven, kan men zich voorstellen dat een priester zich bij een huisbezoek al snel in de rol van maatschappelijk werker geplaatst voelde. Het betekende dat hij het geestelijk leven van zijn mensen in een context wist te plaatsen, en bereid was te werken aan de verandering van die context, zeker wanneer die context de menselijkheid en daarmee ook het geestelijk leven in gevaar bracht. Ariëns’ interesse in de materiële en maatschappelijke nood van de arbeiders, betekende overigens niet, dat hij verwachtte dat de nood alleen op materiële wijze geledigd kon worden.
`Wat is het doel der heele arbeidersbeweging (…)? Is dat hooger loonen en een korte werktijd? Goedkoop brood en een mooie woning? Het zijn allemaal goede dingen, maar het eigenlijke doel zijn ze niet. Dat doel is: de menschen gelukkig maken. Welnu, dat gaat toch niet met stoffelijke dingen! Een massa Bolsjewisten hebben zich verrijkt en met alle weelde omgeven als de vroegere Czaren, maar wie van u stelt zich voor, dat die menschen daarmee gelukkig zijn geworden? Een werkman staat veel te hoog om daarmee gelukkig te zijn. Hij bestaat niet uit maag en spieren. Zijn ziel moet gevoed worden, geest en hart. De bovenkamer moet mooi gemeubileerd worden. Hij moet de geestontwikkeling krijgen waarvoor hij vatbaar en door God bestemd is. Hij moet kennis opdoen van zijn vak en van zijn stand; van de inrichting der maatschappij; de geschiedenis van zijn land; de wonderen der natuur; van allerlei goede en mooie dingen. Dát geeft waar en edel genot (……) we moeten hen tot “aristocraten” zien te maken, “de democratie moet aristocratie worden.” Maar dan zeg in er in eenen adem bij: er bestaat maar een ééne echte aristocratie en dit is de christelijke of katholieke, die het “alles herstellen in Christus” tot wapenspreuk heeft. Tot die aristocratie moet de arbeidersvereniging haar leden zien op te voeren. En daarom: laat ze alle geestelijke ontwikkeling van harte zijn toegedaan, maar daarbij als nummer één op haar program zetten: godsdienstige ontwikkeling, betere kennis van dien wondermooien godsdienst dien Jezus Christus op aarde is komen brengen. Laat de arbeidersbeweging bij al wat in stoffelijk opzicht uwe positie verbeteren kan, in het voorste gelid staan, maar steeds indachtig het woord: “Wat baat ’t den mensch of hij de heele wereld wint, als hij schade lijdt aan zijn ziel”.
Doordat Ariëns dit betoog uitdrukkelijk niet als preek ziet, en spreekt over Christus in een toespraak in de context van maatschappelijke problematiek, blijkt duidelijk dat voor Ariëns het Christelijk geloof geen privé-zaak is, die zich louter beperkt tot de persoonlijke sfeer. Men kan het met zijn argumentatie of standpunten oneens zijn, maar het is duidelijk dat voor Ariëns het Christelijk geloof niet alleen maatschappelijk relevant is, maar zelfs het redmiddel voor de menselijke samenleving, die gevaar loopt ten onder te gaan.
Anti–socialisme
Ariëns’ strijd voor de verbetering van het lot van de arbeiders ging samen met een strijd tegen het socialisme. Zijn afkeer van het socialisme vloeide voort uit zijn katholieke geloof en sociale visie. De atheïstische tendensen in het socialisme hingen volgens Ariëns samen met hun eenzijdige gerichtheid op louter materiële verbetering van het lot van de arbeiders. In deze eenzijdige materiële gerichtheid zag Ariëns een bron van frustratie en ontevredenheid. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een volgende herinnering: “Ik kreeg eens – ’t is lang geleden, ’t was na de werkstaking bij ter Kuile en Morsman 1890 – een gift van f10.- voor de werkeloozen, met een klein briefje erbij. Wie de gever was, heb ik nooit kunnen achterhalen, maar duidelijk was ’t een christen werkman. Hij onderteekende: “Iemand die met handen arbeid zijn brood verdient en volkomen tevreden is.”Dat zal een ongeloovig sociaal-democraat nooit over zijne lippen krijgen. Wie voor alles genot zoekt, die vindt ’t niet. Roomsche blijdschap – de eenig ware, rijke, blijvende kan alleen tieren op den bodem van christelijke zelfverloochening” .
Drankbestrijding
Ook in zijn tweede grote levenswerk, de drankbestrijding, zien we bij Ariëns hoe zijn katholieke levensvisie samengaat met zijn gevoeligheid voor de tekenen van de tijd. Tijdens zijn jeugd in Utrecht kon de sober opgevoede Ariëns in de straten de gevolgen van het drankmisbruik waarnemen. In Enschede zag hij van meet af aan de gevolgen van het drankmisbruik, al duurde het enige tijd voor hij er structureel de strijd mee aanbond. Toen hij eenmaal met Sobriëtas bezig was, benaderde hij het probleem niet alleen vanuit moreel-religieus oogpunt. Hij onderzocht ook de maatschappelijk-politieke context van het alcoholmisbruik. Hij onderzocht de relatie tussen armoede, criminaliteit, onderwijspeil end drankmisbruik. Ariëns’ spiritualiteit: hij behandelt geestelijke zaken niet los van de materiële werkelijkheid, maar in hun samenhang daarmee. Hij zorgt er dan ook steeds voor nauwkeurig van de feiten op de hoogte te zijn, voor hij zijn conclusies trekt. . Daarbij speelde ook een apologetisch motief. Rond de eeuwwisseling bleek uit statistische cijfers, dat het aantal veroordeelde personen per bevolkingsgroep verhoudingsgewijs onder katholieken het hoogst was . Voor Ariëns ging het dus ook om “de waardigheid en de waarheid onzer Moederkerk”.
Drankbestrijding als binnenlandse missionering.
Ariëns bindt niet alleen de strijd aan met het drankmisbruik vanwege de verwoestende invloed op het economische en sociale leven van de katholieken, maar ook vanwege de morele en geestelijke verwoesting: Ariëns stelt vast dat het katholieke leven niet alleen kwalitatief, maar ook kwantitatief lijdt onder de gevolgen van het drankmisbruik: daarom ziet hij de drankbestrijding ook als een vorm van binnenlandse missionering: “ Het alcoholisme is een poel van ontzettend bederf. In duizenden gezinnen wordt daarom geschreid en geleden door honderdduizend vrouwen en kinderen. Elk jaar verliezen wij daardoor een schat van Roomsch verstand en Roomsch karakter, Roomsche wilskracht en zedelijkheid. Het is een van de voornaamste oorzaken waarom zoo'n massa katholieken onverschillig voor den godsdienst zijn en hun kinderen slecht opvoeden, waarom zoovelen ten slotte helemaal van de Kerk afraken. Wij verliezen daardoor misschien meer in het binnenland, dan onze Missionarissen er in de missies bijhalen. Daarom ligt hier een kolossaal veld van binnenlandsche missies, en dat ook zoo prachtig te ontginnen is.”
Geloof als noodzakelijke grondslag voor de drankbestrijding.
Ariëns achtte het geloof een onmisbare grondslag voor de drankbestrijding. Geheelonthouding, of tenminste matigheid, zag hij als een soort offer, en dat kan men op den duur alleen vanuit het geloof volbrengen: “Op den duur brengt men geen offers, tenzij uit hoogere beweegredenen. Alleen ter liefde Gods en met het oog op de door God geboden liefde tot den naaste zal men de duizenden kunnen overhalen (die waarlijk noodig zijn!) om zich het offer hetzij van den sterken drank, het zij van alle alcoholische dranken te laten welgevallen.” Ariëns zag geheelonthouding niet als iets dat voor iedereen bestemd was, en dat zeker niet aan iedereen opgedrongen moest worden. Hij zag het als een soort roeping. In de Kruisbanier, het orgaan van de drankbestrijding schreef hij: “Velen, die wijndrinken, zijn stellig hondermaal beter dan geheelonthouders. Het geldt hier een zaak van inzicht en van een zich-geroepen-voelen. Wie die twee dingen heeft, die moet drankbestrijder worden, en wie ze niet heeft, die moet thuis blijven”. Bovendien zag hij geheelonthouding niet als een doel op zichzelf, dat alles rechtvaardigt maar als een middel dat in het perspectief moest staan van een deugdzaam christelijk leven. Zo eindigde hij eens een preek over drankbestrijding met de volgende vermaning: “Op een vergadering maakt een geheelonthouder zich erg boos en kwetste den naaste. Daar kan iemand beter een keer dronken voor zijn, zei iemand. En hij had gelijk. Als men een duivel uitdrijft en een ander inhaalt, dan blijft men even ver”.
Ariëns gebruikt dan ook, net als bij de arbeidersstrijd, graag bijbelse beelden om zijn pleidooi voor geheelonthouding en matiging. De rol van de geheelonthouders in de samenleving vergelijkt het met Johannes de Doper: “Wanneer de H. Johannes de Dooper succes had met zijn verkondiging van de boetvaardigheid, dan was het omdat hij een kleed van kemelshaar droeg en sprinkhanen at. De Joden hingen daarom nog geen kleederen van kemelshaar dragen, - dat hoefde ook niet – maar zij begrepen daaruit den ernst van zijn woord en en deden ieder op zijn wijze boetvaardigheid in hun stand. Zoo zal ook de prediking dat men minder jenever moet drinken, alleen dan uitwerking hebben, wanneer een groep menschen voortdurend in eene stad is, die er volstrekt geen gebruik van maken; en de terugslag van de geheelonthouding zal niet zijn , dat men de wijn- en biervaten op straat uit giet – dat hoeft ook niet – maar dat men gaat nadenken en… de 3e of 4e flesch dicht laat.”
De rol van vrouwen in de drankbestrijding.
In zijn strijd tegen het alcoholisme ontdekte Ariëns met name de vrouwen als onmisbare bondgenotes in de strijd. Zij waren in zijn visie niet alleen slachtoffers van het drankgebruik van hun mannen (ook al kwam er ook alcoholisme onder vrouwen voor) maar hij zag haar vooral als onmisbare medestrijdsters in deze strijd die hij als een kruistocht beschreef. Ook de rol van de vrouw in de drankbestrijding wordt met levendige bijbelse beelden ondersteund: “Als ik aan de drankbestrijding van de vrouwen denk, komt me altijd Maria Magdalena voor den geest die de albasten vaas uitstort over Jezus' voeten. Het was geen kwaad geweest, op bescheiden wijze het genot van die fijne geuren voor zich zelf te houden – maar ze deed er grootmoedig afstand van, en wat was het gevolg? Dat Jesus er vreugde van had – en dat de Apostelen en ook de anderen , die niet tot de leerlingen behoorden, er van genoten en dat het heele vertrek er van doortrokken werd – en dat er nu al negentien eeuwen over gesproken wordt in de heele wereld en wie weet, hoeveel millioenen tot edelmoedige navolging, ja op honderdduizenden manieren gebracht heeft. Onze Vrouwen –drankbestrijdsters hebben op gelijke wijze, niet haar reuk- maar haar drankfleschje uitgestort over de voeten van Jesus Christus. Het was geen kwaad geweest, het te houden, maar zóóveel leerden ze wel van hun Catechismus, om te weten, dat het mooier was het op te offeren.”
Tenslotte
Tot zover de bijbelse illustratie van de drankbestrijding door Ariëns. U wilt mij hopelijk vergeven dat ik in dit tijdsbestek niet alle aspecten van Ariëns spiritualiteit uitvoerig heb kunnen behandelen. Evenmin ben ik toegekomen aan een kritische evaluatie van bepaalde aspecten van zijn spiritualiteit. Van hetgeen we wel besproken hebben zou ik samenvattend willen zeggen dat in de enorme diversiteit van kwesties waarmee Ariëns zich heeft beziggehouden steeds één zaak centraal staat: namelijk het stellen van Christus in het centrum van het persoonlijke leven, en in het centrum van de samenleving. Beide aspecten zijn van even groot belang in deze tijd. De concrete wijze waarop Ariëns dat deed mag en moest natuurlijk tijdsbepaald zijn, zijn enorme inzet en toewijding stellen ons voor de vraag hoe wij in onze tijd in zijn voetspoor kunnen treden.
Gebruikte afkortingen van de bronvermeldingen:
A.A.: Alphons Ariens Bronnen: Bronnen van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland CIC Codex Iuris Canonici Pdv: Pastores Dabo Vobis KDC: Het archiefgedeelte over A.M.A.J. Ariëns in het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen. Sum: Summarium
Bibliografie
A.A., Toespraak betreffende de verheffing van de arbeiders in de Christelijke geest. Gehouden voor de bestuursvergadering van de R.K. Twentse Fabrieksarbeidersbond, 26 nov. 1891. KDC-stuk 955
A.A., Oprichting van matigheidsgenootschappen, s.n.,1898
A.A., Criminaliteit en drankmisbruik. Een woord aan de Nederlandsche Katholieken. Uitgeversgenootschap ‘Futura’, Leiden 1905
A.A., De geesel der eeuw en het beste verweermiddel. Sobriëtas, Maastricht, 1909 (aangepaste heruitgave van een toespraak uit 1898)
A.A. Parochiale Missieactie in: Orgaan van de Apostolische Priesterbond, juli 1918, no. 10 pp. 75-77, KDC 2040
A.A, Fantasieën over drankbestrijding, s.n. 1915
A.A. Roomsch Amsterdam en de drankbestrijding. N.V. Uitg.-mij v/h Paul Brand en Sobriëtas, ’-Hertogenbosch 1917
A.A. Christus, ons Heil. Rede gehouden den 24 October 1919 in de R.K. Werkliedenvereeniging te Hengelo (O). Uitgave van R.K. Propagandaclub Pius X te Hengelo.
A.A., G.G.G. (Geert Groote Genootschap) nr. 1 ’s-Hertogenbosch 1921 A.A., G.G.G. orgaan nr. 3, ‘s-Hertogenbosch 1921 pp. 28-31 (in KDC-archief nr. 1991) A.A. G.G.G. orgaan nr. 7, 1922 (KDC nr. 1992)
A.A. Volkskwaal, volksleger, volkszegen. Geert-Groote-Genootschap, ’s-Hertogenbosch 1923
A.A. Waarheid: een en ander betreffende drank, herberg, drankkapitaal. Sobriëtas 1923
A.A., Wat Rome zegt, Mariënburg, 1924
A.A., Mgr. H. van de Wetering. Rede gehouden bij gelegenheid van het gouden priesterfeest. G.G.G. ’s Hertogenbosch, 1924
A.A. Verdieping van het godsdienstig leven. Geert-Groote-Genootschap, 1937
Brom, Gerard. Alfons Ariëns. Deel I & II Urbi et Orbi, Amsterdam, 1941
Brom, G.B. Karakterschets van Ariëns. In Brom, G.B., Herinneringen aan Alfons Ariëns, Memoreeks Cahier 7, (pp.1-11). Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen 1978.
Brom, G.B., Herinneringen aan Alfons Ariëns, Memoreeks Cahier 7 . Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen 1978. (Deze verzameling van bijdragen over Ariëns is niet officieel uitgegeven, maar pro manuscripto samengesteld door J. H. Roes en te raadplegen in de bibliotheek van de Radbouduniversiteit te Nijmegen).
Castellucci, Erio, Il ministero ordinato. Queriniana, Breschia, 2002 Codex Iuris Canonici, Wetboek van Canoniek Recht. Gooi en Sticht, Hilversum 1987
Colsen c.m. J., Dr. Ariëns, een levensschets Uitgegeven bij: De Zuid-Limburger, Kerkrade 1933
Engels, A.H.J., Uit het leven van Doctor Ariëns, persoonlijke herinneringen. In: Brom, G.B. Herinneringen aan Alfons Ariëns, pp. 14-34
Johannes Paulus II, Pastores dabo vobis, Postsynodale Apostolische Exhortatie. Kerkelijke Documentatie jaargang 20, nr 5, Uitgave Secretariaat R.-K. Kerkgenootschap, Utrecht 1992
Bronnen van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland. Toespraken, brieven en artikelen van Alphons Ariëns 1887 -1901. Uitgegeven door Jan Roes. Katholiek Documentatie Centrum / Ambo Baarn / 1982
Lansink, B. Katholiek tegenover socialist. In Brom, G.B. Herinneringen aan Alfons Ariëns pp 45-52
Lohman o.f.m., H., “Er zijn weinig heilige pastoors”. Alphons Ariëns, een aristocraat met een democratisch hart. Gooi en Sticht, Hilversum 1978
Molkenboer: “Alphons Ariëns” door Gerard Brom: brief van B.H. Molkenboer aan den schrijver, Molkenboer, B.H. / s.n./ 1942. Een brief van 20 pagina’s, door papierschaarste (Tweede Wereldoorlog) nooit uitgegeven en bewaard in het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen. Deze brief bevat een waardevolle nuancering van de biografie van Brom, en bekritiseert de hagiografische wijze waarop Brom Ariëns voorstelt, ten koste van sommige tijdgenoten die door Brom volgens Molkenboer in een te negatief daglicht worden gesteld.
Optatam Totius in: Constituties en decreten van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Stichting Ark, Leusden 1986
Presbyterorum Ordinis in: Constituties en decreten van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Stichting Ark, Leusden 1986
Rahner K., Schriften zur Theologie Band XIV Benzinger Verlag, Einsiedeln, 1980
Schäder M.J.,: De verhouding tussen Ariëns en Schaepman in: Brom, G.B.: Herinneringen aan Alfons Ariëns, Memoreeks Cahier 7, Katholiek Documentatie Centrum 1978, p 68-79
Summarium, in: Sacra Congregatione pro Causis Sanctorum, Beatificationis et Canonizationis Servi Dei Alfonsi M. Ariëns sacerdotis saecularis Tertii Oridinis Franciscalis Sodalis Positio Super Causae Introductione. Roma 1983