De erfenis van kapelaan Alphons Ariëns in Enschede
Inleiding, zoals uitgesproken door drs Hub Crijns tijdens de herdenking van het honderdjarig afscheid van kapelaan Alphons Ariëns van Enschede. De herdenking is georganiseerd door het Museum Jannink op 20 mei 2001. Hub Crijns is directeur van het landelijk bureau Dienst in de Industriële Samenleving vanwege de Kerken (DISK) en lid van het Ariëns Comité.
Als kapelaan Alphons Ariëns op 20 mei 1901 de brief van aartsbisschop Van Wetering opent en ziet dat hij benoemd is tot pastoor in Steenderen in Gelderland flitsen er twee gedachten door hem heen. Eindelijk pastoor! Weg uit Enschede! Ariëns is 41 jaar en heeft in Enschede een bewogen leven achter de rug.
Het Enschede in 1896
Ik neem u eerst mee naar het Enschede van 1896. Ariëns is dan tien jaar kapelaan in de Sint Jacobus-parochie van Enschede. Door een snelle industrialisering komen er veel bedrijven, die met nieuwe machines, aangedreven door stoomkracht en elektriciteit, massa productie gaan maken. De nieuwe bedrijven trekken ook veel mensen aan, die er werk zoeken. In de tijd van Ariëns verdubbelt het aantal inwoners van Enschede van 5000 naar 10.000. Je zou denken dat ten gevolge van deze bedrijvigheid het levens¬peil van de mensen zou stijgen. Dit is niet waar. Tussen 1890 en 1900 dalen de lonen zelfs, terwijl de prijzen tamelijk stabiel blijven. Na 1900 stijgen de lonen weer. In Twente kunnen de arbeiders in Enschede het meest verdienen: in 1895 is dat voor de ongeschoolde arbeiders 6,00 gulden, voor de geschoolde arbeiders 8,75 en voor de vakmensen 12,50 per week. In Hengelo wordt dat respectievelijk 4,25, 7,50 en 10,50 gulden. In Almelo ver¬dient men 4,00 of 6,70 en 10,50 gulden en in Olden¬zaal 4,28 of 6,50 en 10,50 gulden. Ruim 40% van de arbeiders verdient het laagste loon. Jongvolwassenen en vrouwen verdienen gemiddeld 50% van het loon, dat een volwassen ongeschoolde man krijgt en kinderen verdienen 25%. In deze 20 jaar kennen Nederland en Twente heel veel vrouwen- en kinderar¬beid. De gemiddelde duur van de arbeidsdag is 10-12 uur. Als mensen zo weinig verdienen, dan ligt het gemiddelde levenspeil ook niet zo hoog. De volgende prijzen gelden rond 1900. Een brood kost 0,05 gulden, evenals een liter melk. Melk is overigens schaars. Een blok turf kost ook 5 cent. Kolen kosten 1,00 gulden per week. Een kilo aardappelen kost een kwartje. Wortels of een suikergoed bij de bakker kosten 1 cent per stuk. Veel arbeiders hebben samen of alleen een stuk grond, waar ze voornamelijk aardappelen en bonen verbouwen. Deze mensen hebben meestal ook konijnen en kippen voor het vlees en de eieren. Het lidmaatschap van de vakbond is gelijk aan de prijs van een brood: 0,05 gulden. Als het gezinsinkomen meer dan 10 gulden is, acht kapelaan Ariëns het mogelijk dat er gespaard kan worden: een stuiver of een dubbeltje per week. Voor de onderlinge ziekenkas wordt per week een bijdrage van 0,30 gulden gevraagd. Als iemand ergens in de kost is, bedraagt het kostgeld 50% van het loon, dus tussen 3,00 of 4,00 gulden per week. Voor vrouwen en kinderen gelden dan weer de halve of kwart prijzen. Mensen eten meestal brood met water en soms koffie. Melk is schaars en wordt vooral gekocht voor de kleine kinderen. De warme maaltijd bestaat meestal uit aardappelen en bonen, soms met weinig groenten. Een keer per maand en bij de beter verdienende arbeiders een keer per week is er vlees en jus bij. De armengelden of armenbedeling bedraagt in deze periode voor een gezin met tussen de 6 en 8 personen tussen de 1,00 en 2,50 gulden per week.
Vier aandachtsvelden
Kapelaan Ariëns heeft in zijn tien jaar in Enschede deze dagelijkse wereld tegemoet getreden met heel veel werk. Hij sjouwt de hele dag. Men ziet de kapelaan op huisbezoek, op straat pratend met mensen, op een steiger, in een fabriekskantoor, op een vergadering, in de kerk en soms in de pastorie en altijd dravend door de straten. Ariëns heeft het – zoals wij dat nu noemen – ‘druk, druk, druk’. In de avonduren zijn er ook altijd vergaderingen. En hij sluit de dag met het lezen van krant na krant, tijdschrift na brochure in een tempo om van te rillen. Hij schrijft ook veel, altijd onder tijdsdruk, ‘omdat hij dan met meest creatief is’. Bij dat schrijven bladert hij in zijn studieboeken. Met die drukke pastorale en sociale praktijk geeft de kapelaan antwoorden op vier aandachtsvelden.
De werkwereld
De wereld van de nieuwe fabrieken is miserabel. Lange werkdagen van 10-12 uur leveren weinig loon op. Vrouwen- en kinderarbeid is gangbaar. De arbeiders moeten “opzitten, pootjes geven en dood liggen’, zoals Ariëns het eens uitdrukt. Rond de werkwereld leert de kapelaan dankzij de grote staking van 1890, dat zelforganisatie van eerst de mannenarbeiders, dan de jongeren en later de vrouwen het beste antwoord is.
De leefwereld van het gezin
De woonomstandigheden zijn ellendig. De gemiddelde huur van een kamer of arbeiderswoning schommelt tussen 1,50 en 1,90 gulden per week. Betere woningen kosten tussen 1,90 en 2,22 gulden per week aan huur. In zo'n huis heeft zo'n gezin meestal wel een tafel en twee stoelen staan, keukengerei, een kachel en een droogrek of touwen voor de was. In een hoek liggen de strozak¬ken met dekens, die 's avonds over de hele kamer worden uitge¬strekt. De mensen hebben de kleding aan, ook 's nachts, terwijl reservekle¬ding in de was is (een karwei van gemiddeld drie dagen) of op het was rek te drogen hangt. De betere arbeiders hebben een bedstee - of twee - met matrassen en dekens. Lakens zijn een luxe. De kachel wordt gestookt met turfblokken, turfmot (goedkopere turfstukjes) en hout¬spaan¬ders. De kinderen zorgen voor het sprok¬kelhout. De meeste woningen hebben geen water uit de kraan, riolering of toilet. Men gebruikt wasketels, emmers om water mee te halen en in te bewaren en collectieve toiletten. Overal zwerft vuil. Overal stinkt het enorm. Overal hangt rook uit de kachels. Overal tref je ongedierte aan. Ziekten zijn snel opgedaan en nog sneller aan elkaar doorgegeven. In arbeidersgezinnen drinkt men heel veel, zowel mannen als vrouwen. Enerzijds om het warm te krijgen, anderzijds om de ellende kwijt te raken. Een glas bier kost 6 cent en een glas jenever een dubbeltje. Kapelaan Ariëns noemt in 1892 dat hij een man kent, die per week 3,00 gulden van zijn loon opdrinkt en rekent voor dat dit in tien jaar een bedrag van 2.000 gulden is. Een kapitaal voor die tijd. Door dat drinken wordt het dagelijks leven nog zwaarder dan het al is. De antwoorden van Ariëns betreffen het oprichten van verenigingen, waarin men belooft niet meer te drinken: het Kruisverbond voor mannen, De Mariaverenigingen voor vrouwen en de Annaverenigingen voor ouders. Later worden ze samengevoegd onder de naam Sobriëtas. Hij beijvert zich voor het bouwen van betere woningen en maakt na de stichting van de eerste woningcorporatie de oplevering van de eerste zes woningen mee
Verenigingswereld
Van Adolph Kolping in Duitsland en van Don Bosco in Turijn heeft Ariëns geleerd, dat een verenigingshuis heel belangrijk is. Waar thuis geen gemeenschapsleven kan ontstaan door de cirkel van werk, drank, honger en ziekte, geeft een verenigingshuis andere mogelijkheden. Je kan er warm worden, kletsen, koffie drinken, samen eten, leren lezen en schrijven, samen praten. Ariëns bevordert cultuur, muziek en ontspanning. Hij weet dat daardoor ook geloofsvorming en gemeenschappelijk kerkelijk leven mogelijk worden. Al heel snel opent hij in Enschede een verenigingshuis aan de Oldenzaalsestraat.
Politieke wereld.
In de politieke wereld voelt Ariëns zich niet thuis. Hij weet er geen weg mee. Voor het normale politieke handelen is hij eigenlijk te eerlijk, te veel pastor, te weinig strateeg of manipulator. Soms is hij zelfs op het naïeve af en heeft hij een optimistisch vertrouwen in anderen. Hij laat de politiek over aan zijn mensen, zijn leiders in de bewegingen, zijn deken en zijn leermeester Schaepman. Hij zal in zijn leven merken, dat hij zowel in de vakbondspolitiek, in de kerkelijke, als in de wereldlijke politiek regelmatig het slachtoffer wordt van dat goede vertrouwen.
De laatste vijf jaar in Enschede: 1896-1901
De 36-jarige Fons Ariëns is in 1896 beroemd. Hij heeft in zijn tien jaren van pionierend arbeidersapostolaat heel veel opgebouwd. Hij ziet het organiseren als een noodzakelijk middel tot emancipatie. Door samengaan en samenvoegen in een eigen gemeenschap kan bewustzijn van eigen kunnen ontstaan. Door leren en vergaderen kan ook geloven zich ontwikkelen. Door te doen ontstaat kerk, waarin bidden en vieren van sacramenten mogelijk is. In de zomer van 1896 zijn er werkliedenverenigingen, samengebundeld in de Utrechtse Bond, met ‘De Katholieke Werkman’ als bondsorgaan, Ariëns als redacteur, en met Schaepman als bondsadviseur. De vakorganisatie ‘Sint Severus’ staat stevig en groeit elke dag. De federale binding met de christenen in ‘Unitas’ zonder inmenging door een kerkelijke overheid lijkt succesvol. De productie-coöperatie in Haaksbergen heeft levenskansen. Dit bedrijf is ontstaan na een staking en massa-ontslag in Haaksbergen. Ariëns prefereert een eigen bedrijf van en door arbeiders boven een liefdadigheidsinstelling. Het Kruisverbond heeft onverwacht grote instemming gevonden in katholiek Nederland. Veel jonge priesters in het bisdom vinden in hem een identiteitsfiguur. Zowel in liberaal ondernemersland, de protestantse wereld als in burgerlijk Nederland roept Ariëns respect op. Terwijl de socialisten hem zien als het grootste struikelblok op weg naar de overwinning van het proletariaat, werken ze met hem samen in het bestrijden van de drankduivel. Het lijkt er op, dat de kapelaan een van de grote sociale voormannen zal worden in katholiek Nederland. En toch is dat in Enschede niet gebeurd. In de vijf jaar tussen 1986 en 1901 brokkelt zijn imago af en worden zijn zorgen groter. Is hij misschien te lang trouw geweest aan zijn eigen idealen? Feit is, dat hij zelf geen andere beroepswegen zoekt en dat de volgende vijf problemen hem boven het hoofd groeien.
De Unitaskwestie
Ariëns ziet in de emancipatie van de arbeiders twee polen: de vorming van de mensen zelf en het strijden voor de belangen. Voor de vorming heeft hij het liefste de werkliedenvereniging en voor de strijd een vakbond: Severus. En die laatste moet eigenlijk zo veel mogelijk aan economische belangen werken. In navolging van de Duitse sociaal-priester Hitze start hij samenwerking met de christenen om enerzijds samen te strijden tegen het socialisme en anderzijds de lonen en werkomstandigheden te verbeteren. In deze opvattingen is Ariëns zijn tijd een zeventigtal jaren voor. Met Ariëns is de leiding van de katholieke kerk van mening, dat zij het beste leiding kan geven aan de vorming van de katholieke arbeiders. De arbeidersbeweging is een middel om de arbeiders te behouden voor de kerk. Daar is leiding door geestelijken voor nodig. Unitas nu gaat deze opvatting in feite bedreigen, omdat ze zich door haar structuur kan onttrekken aan leiding door een kerkelijke overheid. Bisschop Van Wetering komt gaandeweg terug op zijn goedkeuring aan Unitas. En als tweede vindt Schaepman als bondsadviseur dat Ariëns hem te veel ontwijkt. Ariëns is een man van spontane actie van onderop. Dat komt hem in deze jaren op scherpe brievenwisselingen met zijn leermeester te staan, die rond 1901 uitgegroeid zijn tot een forse ruzie. Schaepman vindt dat via Unitas de strategie tot de opbouw van een katholieke vakbeweging wordt ondergraven en zegt zijn vertrouwen op in de kapelaan. Dat heeft ook gevolgen voor zijn verdere pastorale loopbaan.
De Eendracht-kwestie
De keuze van Ariëns voor zelforganisatie in plaats van charitas voor ontslagen arbeiders in Haaksbergen is nobel en principieel. In de praktijk groeit dit bedrijf De Eendracht hem boven het hoofd. De kapelaan is geen bedrijfsvoerder of boekhouder, alhoewel hij heel goed geld bij elkaar kan bedelen. In een paar jaar tijd gaat het bedrijf minder produceren en is investering in nieuwe stoomtechnologie nodig om op de markt te blijven. Ariëns belegt een openbare lening van 60.000 gulden, die tot zijn grote schrik slechts voor eenderde wordt vol getekend. Zijn achterban in katholiek Nederland blijkt zich van zijn sociale experimenten af te keren. Ariëns weet De Eendracht nog te verkopen en de laatste voorraden gaan naar Vroom en Dreesman. Met de verkoop van zijn gouden kelk lost hij schulden aan Sint Severus af (zelfs zijn eigen beweging wil hem geen schulden kwijtschelden). In de zomer van 1901 is Ariëns zowat failliet. Hij ziet uit naar een tijd zonder al die geldkwesties.
De verkiezingskwestie
In 1897 mogen bij de verkiezingen arbeiders voor de eerste keer meestemmen. In Enschede ontstaat onder de katholieken een verschil van mening over de kandidaat. Schaepman wil een medestrijder van zijn eerste uur inzetten en de katholieke arbeiders steunen met Ariëns een plaatselijk onderwijzer. Ondanks de steun van Schaepman volgt een nederlaag: Socialistisch Enschede kiest liever ‘liberaal dan katholiek’. Als de gekozen Pierson minister wordt is een herkiezing nodig. Terwijl Schaepman zijn steun geeft aan een Kuyperiaan, blijven de arbeiders en Ariëns hun kandidaat steunen. Deze keer kiest Enschede onder invloed van de liberalen liever ‘rood dan rooms’. Ook deze kwestie zet bij de politicus Schaepman kwaad bloed. Hij acht Ariëns en de Twentse vakbondsmensen ongeschikt om leiding te geven aan een landelijke vakbondsbeweging.
De Katholieke Werkman kwestie
In 1898 schrijft Ariëns een voor arbeiders bedoeld herdenkingsartikel van de pauselijke encycliek Rerum Novarum in het bondsorgaan ‘De Katholieke Werkman’ en spreekt daarin over werkgevers die ‘gewetenloze schurken en echte bloedzuigers waren’ en over arbeiders ‘die een slavenjuk moesten torsen en slachtoffers waren van woeker en winzucht’. Dat stuk valt echt verkeerd bij Schaepman, de bondsadviseur van de bisschop. Hij eist een rectificatie. Ariëns weigert die te plaatsen en neemt ontslag als redacteur. Na zijn vertrek leidt het blad van 5000 abonnees steeds meer een kwijnend bestaan. Erger is dat de publieke en journalistieke rol van Ariëns is uitgespeeld. Hij heeft zich om principiële redenen monddood gemaakt. Begin 1899 wordt de directe relatie tussen Schaepman en Ariëns definitief verbroken. In de top van het bisdom ontstaat een bondgenootschap tussen bisschop Van Wetering en Schaepman. De een maakt zich zorgen over de te geringe kerkelijke benadering van de arbeidersorganisaties door Ariëns, de ander over zijn mogelijkheden als politiek leider. Die combinatie van die twee soorten zorgen uiten zich in de zomer van 1901.
De Daens kwestie
In de verkiezingstijd zomer 1899 heeft Jan Brinkhuis (een medestrijder van Ariëns uit het eerste uur, die een niet door de kerk geleide vakbeweging wil) de sociale priester Adolf Daens naar Twente gehaald. Daens werd door zijn sociale strijd – o.a. ook als redacteur van een eigen krant - met de arbeiders van Aalst door zijn bisschop Stillemans van Gent ontslagen (gesuspenseerd). Het lijkt een grote openbare krachtmeting te worden tussen deze twee voormannen van de katholieke arbeidersbeweging. De strijd op het podium wordt evenwel niet gestreden. Ariëns geeft een weerwoord in ‘Het Centrum’, terwijl Daens in de zondagse mis de preek van de kapelaan beluistert. Waar Daens zijn bisschop voorbij loopt, blijft Ariëns trouw aan zijn priestergeloften. De publiciteit over deze kwestie doet hem evenwel geen goed: hij wordt ernstig ziek.
Afscheid van Enschede
Als dan zijn benoeming tot pastoor in Steenderen in Gelderland bij de IJssel afkomt, weet Ariëns dat zijn bisschop en zijn bondsadviseur niet gelukkig met hem zijn. Hij weet ook dat ze van hem gevraagd hebben zich niet meer met vakbondskwesties buiten Enschede te bemoeien en daarmee heeft hij ingestemd. Een afscheid van Enschede houdt automatisch een afscheid van de vakbondsorganisaties in. De kapelaan weet ook dat hij bankroet is. Zijn loyaliteit en solidariteit met de arbeiders heeft hem aan de grenzen van zijn kunnen gebracht. En hij weet ook dat er nooit een einde aan het vragen komt. Een afscheid van Enschede zal wel een einde brengen. Daarom roept het openen van de brief van de bisschop twee gedachten op: ”Eindelijk pastoor! Weg uit Enschede!” Alphons Ariëns kan met de benoeming instemmen en gehoorzaamt aan zijn bisschop. Maar de omgeving reageert geschokt. Begin mei 1901 is Ariëns aanwezig bij de feestelijke aanbesteding van het Verenigingshuis ‘Concordia’. Ondanks zijn schulden neemt hij het initiatief om zijn ‘Roomse bijenkorf’ te laten verrijzen op de markt in Enschede. Iedereen praat weer over de kapelaan en dan komt op 20 mei het nieuws vrij van zijn benoeming tot pastoor in Steenderen. Men vindt de benoeming een schoolvoorbeeld van ‘wegpromoveren’. Het afscheid duurt na de nodige voorbereidingen drie dagen en is volgens velen ‘een eerste klas begrafenis’. Eerst de arbeiders, dan de drankbestrijders en tenslotte alle burgers van Enschede. De steun is groot. Als cadeau krijgt hij een huiskamerameublement met een grote A erin: dan kan hij het niet weggeven!
Ariëns tot aan zijn benoeming in Enschede
Alphonse Marie Auguste Joseph is geboren op 26 april 1860 in de Hamburgerstraat in Utrecht. Vader mr Willem Ariëns is advocaat en voorzitter van de Vincentius Vereniging en tevens voorzitter van het Armbestuur in Utrecht. Moeder is Lisette Ariëns-Povel uit een deftige Amsterdamse zakenfamilie. Fons is de vijfde van 8 kinderen. De huisstijl is streng, sober, gelovig en sociaal bewogen. Ariëns zal die stijl zijn hele leven trouw blijven. In 1870 gaat hij op 10-jarige leeftijd naar de kostschool in Rolduc. We zouden nu zeggen dat hij een superintelligent kind is. Hij studeert af op het gymnasium en gaat als 16-jarige terug naar Rolduc voor de studies filosofie. Fons is 18 jaar als hij aankomt in Rijsenburg, het seminarie van het aartsbisdom Utrecht voor de vier jaar studies theologie. Met name de lessen kerkgeschiedenis van Schaepman (na 1880 ook kamerlid) trekken zijn grote aandacht. De aandacht is wederzijds. Op 22 november 1880 sterft de moeder van Fons. Op Rijsenburg bewijst hij een knappe kop te hebben: hij is de beste van zijn jaren. De priesterwijding gebeurt op 15 augustus 1882 op 22 jarige leeftijd met dispensatie (je moest 24 zijn om priester gewijd te kunnen worden) in de kapel te Rijsenburg door bisschop van Ewijk uit Curaçoa. Dan volgen vakantie en feest in Utrecht. Op 12 september draagt hij de eerste heilige mis op in de Willebrorduskerk in de Minrestraat, waarvan de bouw door zijn vader mogelijk werd gemaakt. Hij krijgt van zijn familie een kostbare gouden kelk als cadeau. In september1882 vertrekt de jonge priester naar Rome om kerkelijk recht te studeren op wens van zijn vader en bisschop Snickers. Na het overlijden van zijn vader (februari 1883) gaat hij theologie studeren met toestemming van zijn bisschop. Het is de tijd dat Paus Leo XIII als aanmoediger van pastorale en sociale zorg de studies van Thomas van Aquino (her)invoert. Tijdens zijn studies maakt de jonge Ariëns verkenningen in heel Italië. Hij bezoekt niet de kunstschatten – zoals zoveel van zijn medestudenten - maar de feiten van het leven. Hij ziet de ellende in de pauperwijken van Rome en Turijn; de kinderarbeid in de marmergroeven van Carrarra; de kinderarbeid en uitbuiting in de zwavelmijnen in Sicilië. Hij ontmoet veel priesters, zoals o.a. Don Bosco en diens rechterhand Don Rua in Turijn, die het vanuit hun pastorale ervaringen op het sociale terrein opnemen tegen de conservatieve Italiaanse geestelijkheid. Als de kerk geen stem heeft in de sociale kwesties, dan heeft ze geen recht om kerk te zijn! Hij wordt lid van de Derde Orde van Sint Franciscus. Fons promoveert in 1885 tot doctor in godgeleerdheid met lof. Hij is 25 jaar en neemt nog een vrij jaar in Rome voor de studie van wijsbegeerte en nog meer reizen door Italië.Van een jongen, zo groen als gras achter zijn oren, is hij uitgegroeid tot een intelligente, zelfbewuste, ondernemende man. Geschoold in disputen, doorkneed in theologie, voorzien van een vaste overtuiging, sociaal bewogen, hoffelijk, maar ook voorzien van een zwakke gezondheid. Hij wijst een aanbod om aan een buitenlands seminarie professor te worden af. Het nieuwe Italiaanse élan voor missie en sociaal pastoraat als de toekomst van de kerk leidt tot het besluit om apostel onder de Nederlandse arbeiders te worden. Bisschop Snickers steunt hem in die wens en zet hem neer in de textielstad Enschede. Dit overigens zeer tot verwondering van velen, die nog denken in traditionele patronen Want was Ariëns niet bestemd om professor op het groot-seminarie te worden of secretaris van de bisschop?
Ariëns als pastoor na zijn vertrek in Enschede
Als pastoor in Steenderen in Gelderland komt Ariëns na zijn enerverende jaren in Enschede tot rust. Steenderen is een boerendorp zonder trein- of tramverbindingen. Velen vinden het een geval van wegpromoveren, maar de priester kan er zijn pastorale en sociale hart ophalen. Hij mag zich van de bisschop niet meer met arbeiderskwesties bezig houden. Zijn werk buiten de parochie wordt opnieuw Sobriëtas mede dankzij bekendheid met de jonge Ruijs de Beerenbrouck Ariëns is een paar keer spreker op internationale congressen, terwijl de bisschop moppert over zijn afwezigheid. Na de spoorwegstaking van 1903 wordt hij lid van de Staatscommissie Veegens. Minister de Marez Oyens vraagt Ariëns daar zitting in te nemen als vertegenwoordiger van het katholieke volksdeel. Met toestemming van aartsbisschop Van de Wetering accepteert Ariëns. Later in het jaar volgt de benoeming voor een Commissie voor het tramwezen. Hij doet goed werk voor deze nationale commissies. In 1903 is ook het overlijden van Schaepman, die ondanks de conflicten van de voorbije jaren Ariëns in zijn testament ziet als zijn opvolger in de Kamer, hetgeen Ariëns weigert. In 1906 wordt hij voor zijn verdiensten koninklijk onderscheiden als ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. De strijd rond Unitas eindigt uiteindelijk binnen de bisschoppenconferentie. Bij een besluit van 17 augustus 1907 wordt het lidmaatschap van Unitas onverenigbaar gemaakt met dat van een katholiek. Ariëns moet - tegen beter weten - laten weten dat hij het hiermee eens is. Op 15 augustus 1907 is de pastoor 47 jaar en viert hij zijn 25 jaar priesterschap. Het geschenk bestaat uit een sanatorium voor drankzuchtigen en de financiering geschiedt via het Dr. Ariënsfonds. Jan Toorop tekent het bekende potloodportret, dat verkocht wordt ten bate van dit fonds. In de zomer van 1908 wordt Ariëns pastoor in Maarssen. Buiten zijn parochie blijft hij aandacht geven aan Sobriëtas, steunt hij van buitenaf de groei van de vakvereniging en promoot hij de opkomst van de vrouwenorganisaties In de Nederlandse versie van de toenmalige richtingenstrijd tussen het integralisme versus het modernisme vertegenwoordigt rector Thompson in de tijdschriften ‘De Tijd’ en ‘Rome’ het integralisme (we zouden nu zeggen de orthodoxe, Rome-gerichte stroming) en Ariëns de progressieve richting (we zouden nu als voorbeeld Acht Mei beweging zeggen). Thompson voert een kwaadaardige lastercampage, waar Ariëns veel last van heeft. Zodanig zelfs, dat het zijn gezondheid aantast. De verdediging wordt o.a. gevoerd door Henri Poels. In de eerste wereldoorlog 1914-1918 vangt Ariëns veel Belgische vluchtelingen op. Tijdens de omwentelingskoorts in 1918 komt hij op voor de nationale instellingen en het Oranjehuis met hulp van Ruijs de Beerenbrouck en Poels. Op 14 oktober 1919 vindt een gedenkwaardige gebeurtenis plaats op de Maliebaan in Utrecht. Bisschop Van Wetering vertelt Ariëns zijn benoeming tot geheim kamerheer van de Paus met gebruik van de aanspreektitel monseigneur. Een titel die in de kerk gegeven wordt aan priesters, die zich op het pastorale en sociale gebied heel verdienstelijk hebben gemaakt. De parochie heeft zijn kelk teruggekocht en geeft hem die cadeau. Het is een dag van verzoening en ontroering. In 1921 is Ariëns mede-oprichter van het Geert Grote Genootschap in Utrecht Het feestcadeau bij het 40-jarig priesterfeest van 5.000 gulden geeft hij op 15 augustus 1922 cadeau aan de in dit jaar opgerichte katholieke universiteit van Nijmegen voor een leerstoel theologie. De laatste jaren van zijn pastoorschap is hij veel ziek. Alles wat hij krijgt aan geschenken geeft hij weg. Hij leeft sober, als volgeling van Franciscus. In de zomer 1926 gaat hij met emeritaat en neemt afscheid van Maarssen Hij is 66 jaar, als hij op 19 november 1926 aankomt in het moederhuis van de Sint Jozefscongregatie in Amersfoort: te vroeg oud en ziek. In 1927 kent hij nog een opleving en maakt een reis door Vlaanderen. Juli 1928 begint zijn sterfbed door de bediening met het Sacrament der Zieken door biechtvader pater van Nimwegen. Eén van zijn laatste woorden luidt: “wat is het toch een getob, eerst om in de wereld te komen en dan om eruit te gaan”. Hij ligt een week in coma en sterft op 7 augustus 1928 rond half zes in de namiddag op 68-jarige leeftijd. Hij is 46 jaar priester. Hij is afgeleefd en afgezwoegd. Ariëns is begraven op kerkhof Beresteyn. Op zijn grafsteen staat: Ariëns, priester.
Zijn erfenis nu
De priester Ariëns heeft in zijn tijd het sociale gezicht van de rooms-katholieke kerk in Nederland in de praktijk uitgevonden. Hij is de eerste arbeidsapostel of arbeidspastor. Hij is besmet met een organisatie-ziekte. Mensen moeten voor hun eigen belangen opkomen en dat doen zij het beste door eigen organisaties op te richten. Als mensen goed betaald krijgen, als de werkomstandigheden menswaardig zijn, als mensen goed wonen, als zij in hun vrije tijd aan menswaardige gemeenschapsactiviteiten kunnen deelnemen, als er geen zorgen zijn omtrent eten en de dag van morgen, als de drankduivel overwonnen is, dan zijn mensen ook in staat om volwassen gelovigen te zijn. Geloof is dan de binding van al die draden tussen mensen met het verbond van God en zijn geschiedenis. Door aan de mensengemeenschap te bouwen, bouwt Ariëns aan de kerkgemeenschap. We kunnen de erfenis van Ariëns in de afgelopen honderd jaar aanwijzen in de opbloei van de katholieke arbeidersbeweging, de katholieke vrouwenbeweging, de katholieke werkende jeugdbeweging, de katholieke drankbestrijdingsbeweging, de katholieke volksjournalistiek, de katholieke woningbouwverenigingen, het katholieke verenigingsleven: van harmonie tot duivenclub. Ariëns staat aan het begin van de emancipatie van het katholieke volksdeel in Nederland en heeft met zijn organisatie-virus de weg gewezen. Terwijl de machtigen van toen, ondernemende liberalen, kerkelijke leiders, middenstanders en boeren hem tegenwerkten; terwijl socialistische leiders hem zwart maakten, terwijl christenen de samenwerking noodgedwongen moesten laten glippen, is Ariëns zijn tijd ver vooruit. Hij houdt een pleidooi voor beweging van onderop, voor vrije meningsuiting, zonder inmenging van kerkelijke leiding, in samenwerking met anderen. Conflicten en stakingen mijdt hij niet, maar hij heeft een voorkeur voor overleggen en onderhandelen. We zien in die honderd jaar hoe al die katholieke organisaties op hun eigen manier die principes gaan uitwerken. En we zien een kerkelijke leiding worstelen met die emancipatie. Pas onder kardinaal Alfrink laat de kerkelijke leiding de emancipatiebewegingen zelfstandig hun weg gaan. Ariëns heeft meer dan zijn deel gehad van de richtingenstrijd in de Nederlandse katholieke kerk van zijn tijd en hij heeft er geen oplossing voor gevonden. Net zo min als wij in onze tijd een oplossing hebben, het verzoenende werk van Kardinaal Alfrink ten spijt. In een samenleving waar arbeiders, vrouwen en jongeren niet in tel zijn, waar ze bezien worden als de moeilijkste en minst waardevolle kostenpost in het productieproces, daar kiest Ariëns vanuit pastorale overwegingen voor het persoonlijke, het uniek menselijke en bindt dat aan vormen van gemeenschap. De kapelaan is trouw aan zijn mensen en gaat door dik en dun om iets te bereiken. Ook al kost hem dat zijn gezondheid of zijn kapitaal. Nu wij in onze tijd nadrukkelijk de massa-bewegingen, die Ariëns gesticht heeft, kwijt zijn, kunnen we van zijn manier van werken nog het nodige leren. Ariëns zoekt mensen op en luistert naar hetgeen het bezig houdt en wat hun verlangens zijn. En op grond van die verhalen en persoonlijke kennis brengt hij mensen, die hetzelfde willen bij elkaar. Hij voorziet hen van middelen en schuwt niet anderen op hun verantwoordelijkheid aan te spreken. Wij hebben in onze tijd krachtige vormen van communicatie en netwerken. We beschikken over talloze middelen. De vraag is evenwel of wij elkaar nog wel zo persoonlijk kennen of onze middelen gezamenlijk willen inzetten. Het is een interessant denkmodel om de werkwijze van Ariëns te verbinden met de huidige mogelijkheden. Tot wat zal ons dit leiden op het terrein van werken, wonen, samenleven en politiek handelen?