Ariëns met franciscaanse ogen bekeken

en met een schuine blik naar paus Franciscus

Ariëns Lezing 2015 zoals gehouden door Dr. Jan van den Eijnden ofm in het parochiehuis van de Lambertusbasiliek in Hengelo op donderdag 24 april 2015.

Dames en heren,

Staat u mij toe dat ik deze inleiding op een ondidactische manier begin, namelijk met u deelgenoot te maken van de moeilijkheden waar ik tegenaan liep toen ik me eenmaal realiseerde waarop ik ´ja´ had gezegd, toen ik Hub Crijns ter wille was en de uitnodiging voor deze lezing aannam. Ondidactisch, want beginnen met het etaleren van moeilijkheden die je hebt gehad beneemt hoorders mogelijk de interesse om verder te luisteren, want als het moeilijk begint zal het wel moeilijk blijven. Maar ik wil eerlijk met u zijn, en waag het er dus maar op.

De eerste moeilijkheid was, dat ik zo goed als niets van Ariëns weet. Natuurlijk heb ik over hem gehoord. Ik weet van zijn betekenis voor de arbeidersbeweging aan het einde van de 19e eeuw, maar nog meer associeer ik hem met Sobriëtas, de drankbestrijding. Ik weet ook dat mijn medebroeder Han Lohman postulator is geweest inzake zijn heiligverklaringsproces, en bij mijn grootouders thuis lag op het bureau van mijn opa een groene, marmerachtige presse-papier, met daarop een koperen penning met Toorops portret van Ariëns. Dat was het wel zo’n beetje.

Ariëns en zijn franciscaanse inspiratiebronnen

En dan moet ik over deze Ariëns een lezing houden over zijn franciscaanse inspiratiebronnen en zijn banden met wat wij tegenwoordig wel ‘de franciscaanse beweging’ noemen. Over Franciscus, de franciscaanse spiritualiteit en de geschiedenis van het franciscanisme kan ik wel wat vertellen, maar wat Ariëns er mee had, geen flauw idee. O ja, ik wist ook al wel dat hij lid was geweest van de Derde Orde van Franciscus en in een franciscaanse pij begraven is.

Maar zou daarmee het antwoord gegeven zijn of uitgewerkt kunnen worden over wat de franciscaanse spiritualiteit in Ariëns’ leven betekend heeft? Zou ik kunnen volstaan met een algemene schets van deze spiritualiteit om te besluiten met de conclusie dat deze Ariëns moet hebben aangesproken en beïnvloed, want anders zou hij wel geen lid geworden zijn van de Derde Orde? Dit zou niet alleen al te gemakkelijk zijn, maar ook te onnauwkeurig, want ik weet niet wat mensen toentertijd motiveerde om lid te worden van deze tak van de franciscaanse familie. Inmiddels weet ik dat er eind 19e eeuw twee stromingen waren binnen de Derde Orde: a) een sociale, beïnvloed door de sociale ideeën van Leo XIII, die de Derde Orde tot een beweging wilde maken van leken die zich actief inzetten voor sociale gerechtigheid en het welzijn van arbeiders; maar b) er bestond ook een Derde Orde die vooral een vroomheids-vereniging was van mensen die graag veel baden, naar de kerk gingen en daarbij of daarom een aantal franciscaanse devoties, zoals de 9 dinsdagen ter ere van de H. Antonius, onderhielden.

Kijken met een franciscaanse bril

Waar ben ik aan begonnen? Ik heb het meer dan eens gedacht, maar het lezen van het boek van Henri ten Have, ´De liefde van Christus laat ons geen rust. Een spirituele biografie van Alphons Ariëns’ wekte gelukkig genoeg interesse in de persoon en het werk van Ariëns om de uitdaging te blijven aangaan. Daarin wordt zelfs expliciet, zij het kort en bondig, aandacht besteed aan de rol van de franciscaanse spiritualiteit in Ariëns´ leven. Maar al lezende gebeurde er ook een en ander, en daarin wil u maar eens meenemen, want herhaaldelijk dacht ik: ik weet niet of Ariëns het zelf ook zo zag, maar dit zou je zo maar franciscaans geïnspireerd kunnen noemen.

Ik maak u dus deelgenoot van mijn kijken naar Ariëns door mijn franciscaanse bril. Ik probeer Ariëns te begrijpen met behulp van franciscaanse categorieën. Of dat een beeld oplevert waarin Ariëns zichzelf zou herkennen? Nogmaals, dat weet ik niet. Het levert wel een beeld van Ariëns op waarin mensen van de franciscaanse familie zich kunnen herkennen. Wie weet helpt het ook dat wij hem opnieuw als een medebroeder gaan herkennen. Want dat zijn leden van de Derde Orde, die nog altijd bestaat en zich in een opleving mag verheugen, voluit: mijn, onze broeders en zusters.

Overeenkomsten tussen Franciscus en Ariëns

Mijn herkenning begint met een aantal elementen uit zijn biografie, want ik zie wel een paar overeenkomsten met die van Franciscus.

Net als Franciscus was Ariëns van gegoede komaf en heeft hij geleerd en ervaren dat er anderen waren die het veel minder goed hadden dan hij. Via zijn ouderlijk huis en wat zijn ouders hem leerden leefde Ariëns niet aan de Utrechtse armoede van de tweede helft van de 19e eeuw voorbij. Dat er mensen waren die geholpen moesten worden, omdat zij in belabberde omstandigheden leefden heeft de jonge Ariëns niet onberoerd gelaten, net zoals bedelaars zelden tevergeefs een beroep op het rijkeluiszoontje Franciscus deden, die, feestbeest als hij was – dit is overigens een woord waarvan ik begrepen heb dat het niet bij Ariëns past – het goede leven dat hij leidde graag met anderen deelde.

Geraakt worden in Sicilië

Ik ben getroffen door de Siciliaanse periode van Ariëns. Zijn ervaringen in de zwavelmijnen en met de mijnwerkers daar hebben een onuitwisbare indruk gemaakt en Ariëns bij de sociale problematiek van zijn tijd bepaald. Het doet mij denken aan Franciscus’ ontmoeting met een melaatse. Die heeft Franciscus met een schok duidelijk gemaakt dat de rijkdom die hijzelf genoot als vennoot in de bloeiende lakenhandel van zijn vader, ten koste ging van de armoede van anderen. Leidde dit bij Ariëns later tot concrete inzet voor de arbeiders in de weverijen van Enschede, voor Franciscus vormde deze ontmoeting het begin van zijn bekering, die hem er toe bracht zich af te keren van de samenleving die door de nieuwe economische structuren van de opkomende geldeconomie werd gedomineerd, omdat hij gezien had hoe die slachtoffers maakte.

Een kleine excursie

In de 12e en 13e eeuw ontstaat een nieuwe economie: die van handel en geld. Niet meer alleen grondbezit bepaalt rijkdom en status, maar wat je kon verdienen met je ambacht en handel. De adel, van wie macht en aanzien op grondbezit waren gestoeld, krijgt concurrentie van een nieuwe stand: de burgerij, die zijn rijkdom en invloed niet aan grond en erfrecht dankte maar aan eigen inzet. Maar dit bracht ook een nieuwe armoede met zich mee. Binnen de feodale structuren betekende arm-zijn dat je afhankelijk, horig was. Je had niks te vertellen, maar meestal wel genoeg te eten. Hoewel je veel pacht moest betalen aan je grondheer, hoefde je toch zelf geen honger te lijden. Maar nu komen er armen voor die niet slagen als vrije, verdienende burger, en ook voor hun directe levensonderhoud afhankelijk worden van de goedgeefsheid van anderen: armen hebben honger, en maar al te vaak ook geen fatsoenlijk onderkomen.

Franciscus doorziet dit uitsluitende mechanisme van de nieuwe economie van zijn tijd, en hij trekt zich uit deze wereld terug. Hij doet er niet aan mee. Dit zich terugtrekken uit zijn wereld heeft ook met Christus te maken. Franciscus wordt in zijn omgang met melaatsen zich er steeds meer van bewust dat Christus een vergelijkbare plaats inneemt in de wereld, ook al omdat het met de kerk slecht gesteld is. Franciscus vereenzelvigt zich met de Christus die, net als de melaatsen, geen plaats heeft in de wereld, en wil Christus, vanuit die vereenzelving, als arme broeder, in de wereld terugbrengen.. Ariëns treedt op de slachtoffers van zijn nieuwe, geïndustrialiseerde tijd toe. Bij Ariëns heeft dat te maken met de liefde van Christus die hem geen rust laat, omdat hij weet dat Christus ook voor de arbeiders verlossing biedt en dat zij dus gered moeten worden van uitbuiting, maar ook van moreel verval.

Zelfbestuur door de mensen

Een eender moment van herkenning heb ik, wanneer ik lees dat Ariëns van het begin af aan gepleit heeft voor het zelfbestuur van zijn vakbond. Hij werd daar geen president van, maar ‘slechts’ geestelijk adviseur. Hij geeft blijk van een hoge dunk van de eigen zending van de leken in de kerstening van hun eigen leven en omgeving. Het behoort tot de ironie van de geschiedenis dat zijn bisschop, mgr. Snickers, hem het duwtje gegeven heeft dat hij nodig had om zijn arbeidersbeweging op deze manier te organiseren. Hiermee krijgt het einde van de 19e eeuw, krijgt Ariëns een onverwachte actualiteit in het debat over de rol van de leek in de kerk..

De beweging die rondom Franciscus van Assisi ontstond als lekenbeweging. Of liever: een beweging waarin het onderscheid tussen leken en priesters/clerus niet uitmaakte voor de onderlinge verhoudingen in de broederschap. O zeker, Franciscus had een heel hoge dunk van het priesterschap, zo hoog, dat een priester, wat voor zondaar hij ook was, op zijn eerbied kon rekenen. Maar aan de andere kant had Franciscus alle ruimte voor het werken van de geest, en als een broeder-niet-priester de gave van het woord had, en hij werd ook anderszins geschikt bevonden, dan mocht die, volgens de franciscaanse regel, preken. Dat ging regelrecht in tegen de verordeningen die het 4e Lateraans Concilie in 1215 HAD opgesteld om de kwaliteit van de verkondiging te verbeteren. Om te mogen preken moest je gestudeerd hebben en clericus zijn (dat viel in die tijd zo ongeveer samen). Maar Franciscus was zo’n man van de Kerk dat hij zich de vrijheid kon permitteren om tegen de kerk in te gaan, wanneer hij ervan overtuigd was dat dit de kerk ten goede kwam.

Relatie met kerkelijke oversten

Ik zie hier ook wel verwantschap met Ariëns, die in zijn betrekkingen met zijn bisschoppen, en in het bijzonder Mgr. Van de Wetering, voor wie hij zelfs bang was – hij is maar heel weinig op de Maliebaan geweest, heb ik begrepen, - geworsteld heeft met zijn trouw aan en liefde voor de kerk en wat hij zag dat hij moest doen om de Twentse textielarbeiders voor de kerk te behouden of minstens voor het geloof, en de normen en de waarden die daar toentertijd bij hoorden.

Bij Ariëns zie ik wat meer een liefde-haat-verhouding, verzwaard door enige scrupulositeit waarvan hij niet vrij was; bij Franciscus is er grotere vrijheid die hem tegelijk vrijmoedig en trouw aan de kerk doet zijn (de broeders moeten katholiek zijn). Zien we van dit psychische verschil af dan verbindt beiden wel de rol die Christus in hun geloof, vroomheid en spiritualiteit speelt. Bij Ariëns is het Christocentrisme bepaald door zijn priesterschap, waarbij ik het opvallend vindt – en dat zal het vernieuwende zijn in Ariëns’ spiritualiteit, daarbij gegidst door het vernieuwende maatschappelijke denken van Leo XIII en in zekere zin ook Pius X, wiens wapenspreuk Ariëns toch ook heeft geïnspireerd (Omnia restaurare in Christo) / de dat de priester in de liturgie de Christus/rol speelt, maar ook in zijn pastorale optreden. De herdersfunctie strekt zich ook uit tot het maatschappelijk welbevinden en het maatschappelijk tot hun recht komen van degenen die aan iemands priesterlijke verantwoordelijkheid zijn toevertrouwd. De innige verbondenheid met Christus, die zo kenmerkend is voor de spiritualiteit van Franciscus, maakt het Franciscus mogelijk om te blijven geloven dat de kerk van zijn dagen, die een kerk in verval is (ketterse bewegingen, deplorabele toestand van de clerus, zowel intellectueel als moreel), de kerk van Christus is en de kerk die door Christus wordt liefgehad. Franciscus kan niet ophouden de kerk lief te hebben omdat Christus niet ophoudt zijn kerk lief te hebben. In liefde wordt Franciscus vrij om zijn evangelische beweging dienstbaar te maken aan de kerk door van zijn broederschap een verkondigende broederschap te maken.

Voor Ariëns betekent Christus’ liefde voor de kerk een opdracht om de verschoppelingen in de kerk hun rechtmatige plaats terug te geven en door hen, ik zei het, zelf verantwoordelijk te maken voor hun situatie en die zo te helpen inrichten dat zij tot hun recht komen en een christelijk leven kunnen leiden dat die naam waardig is, en hen aldus met Christus´ liefde in aanraking te brengen.

Verkondigen en preken

Het verkondigend aspect krijgt een bijzondere vorm – naast de vele preken die Ariëns gehouden heeft - in zijn werk voor het Geert Grote Genootschap. Hoewel hij zijn aandacht hieraan pas vele jaren nadat hij in de arbeidersbeweging werkzaam is geweest, vorm gaat geven, vermoed ik eenzelfde drive: de kerk groeit en bloeit bij gratie van een levend en gevormd geloof van de ‘gewone gelovigen’. Zijn werk in dezen geeft ook blijk van zijn achting voor de leken en hun eigen spiritualiteit. Je hoeft geen priester te zijn of een religieus om een hechte band met Christus te ontwikkelen , maar dat vraagt wel om eigen vorming. Zowel Ariëns als Franciscus nemen in deze hun verantwoordelijkheid.

Navolging van Christus

Voor Franciscus betekent de centrale plaats die Christus in zijn spiritualiteit inneemt ook een navolging van Christus in diens armoede. Zowel in de armen als in de deplorabele kerk ziet Franciscus Christus arm zijn. Hij volgt deze armoede na door zo arm te willen zijn als de melaatsen van zijn tijd en door zich te blijven inzetten voor een herstel van de deplorabele kerk van zijn tijd.

Ik lees dat Ariëns heel eenvoudig heeft geleefd, geld en goed weggaf aan parochianen die het materieel gezien zwaar hadden, en hij blijkt een aartsbedelaar voor zijn sociale initiatieven en voor concrete crepeergevallen. Deze eenvoudige en vrijgevige levenswijze wordt bij Ariëns vast en zeker gemotiveerd door wat, ook in de officiële theologie en pastorale aanwijzingen van zijn bisschoppen, gesteld wordt over hoe priesters moeten omgaan met parochiële bezit: een priester moet er zich van bewust zijn dat hij niets heeft voor zichzelf alleen, maar dat hij er niet alleen in geestelijke maar ook, waar nodig, in materiële zin moet zijn voor de armen. Ik heb er geen aanwijzingen voor gevonden, maar het kan haast niet anders, maar in deze houding moet Ariëns gesterkt zijn door de franciscaanse spiritualiteit die hem als lidmaat van de Derde Orde van Franciscus, eigen moet zijn geweest. De sociale stroming in deze orde kan er toe hebben bijgedragen dat zijn eenvoud, soberheid en vrijgevigheid méér waren dan een vorm van vrome ascese. Dat hij durfde bedelen is daar ook een aanwijzing voor. Door te bedelen, zeker door te bedelen voor anderen, laat je zien dat andermans leed en zorgen je aan het hart gaan, je raken, en dat niet je eigen heiligheid je eerste bekommernis is, maar dat anderen niet tekort komen. Dit is een franciscaanse trek. Hoewel het gevaar altijd aanwezig is, zeker bij degenen voor wie armoede en eenvoud van leven heel belangrijke levenseigenschappen zijn, om van armoede een ascetische prestatie te maken, waakt Franciscus er voor dat hij of zijn broeders aan deze bekoring toegeven. Ik zie dat in Franciscus’ pleidooi om iemands binnenkant in overeenstemming te laten zijn met zijn buitenkant. Dit betekent o.a. dat je bekommernis om je eigen eenvoud van leven nooit ten koste mag gaan van het concrete appel dat andere armen op je doen, en je inzet voor anderen die je materiële hulp nodig hebben kan niet samengaan met een al te welgestelde levenswijze. Er is het mooie voorbeeld dat Franciscus als het moet kerkelijk vaatwerk te gelde maakt om er aalmoezen mee te kunnen geven. Het gaat niet aan dat de broeders naar buiten toe arm doen maar het naar binnen toe niet zijn. En dat geldt dus ook voor hun liturgie, en dat terwijl Franciscus een grote zorg aan de dag legt voor het op orde zijn van kerken en de liturgie. Die moeten goed verzorgd zijn en het beste is daarvoor niet genoeg, alleen nooit ten koste van de armen.

In zijn latere jaren, wanneer hij Sobriëtas wil moderniseren en er méér van wil maken dan een vereniging ter bestrijding van drankmisbruik, geeft Ariëns er opnieuw blijk van dat zijn ziel franciscaanse trekken heeft: hij voelt aan dat de zich aandienende consumptiemaatschappij veel verlokkingen kent waardoor wat op zichzelf goed is – het genieten van wat God ons in zijn schepping te genieten geeft - de mens kan vervormen tot een egocentrisch wezen bij wie de armen tekort komen en dat schade doet aan zijn eigen ziel.

De spiritualiteit van de eucharistie

De stap van Christus naar de eucharistie is een kleine. Dat is bij Ariëns niet anders dan bij Franciscus. De dagelijkse eucharistie is voor Ariëns een vanzelfsprekendheid. Bij Franciscus weten wij dat niet precies. Franciscus was geen priester;, maar het vieren van de eucharistie gaat hem aan het hart. Hij bindt zijn broeders op het hart dit met eerbied te doen en zijn broeders-priester spoort hij aan te leven naar wat zij in de eucharistie vieren. Interessant daarbij is dat hij zijn broeders-priester vermaant om er niet op uit te zijn persoonlijk te eucharistie te vieren, maar tevreden te zijn met het bijwonen, wij zouden zeggen ‘meevieren’ van de eucharistie waarin een broeder die de beurt heeft voorgaat. Dit heeft op de eerste plaats te maken met de armoede die de broeders beloofd hebben. De eucharistie vieren mag geen middel tot verrijking worden door zoveel mogelijk stipendia te innen. Maar het betekent ook een erkenning van het gemeenschap-stichtende van het samen de eucharistie vieren en ook dat het de gemeenschap is die de eucharistie viert. Zoals ooit een medezuster Claris op mijn vraagt ‘Wie doet hier morgen de mis?’ antwoordde: wij, en broeder Gerard gaat voor.

Ik weet niet of Ariëns dit ook zo zou zeggen. Ik denk eigenlijk van niet. Daar was de eucharistische vroomheid van zijn tijd niet naar. Maar ik ben wel een heel franciscaans element tegengekomen als het om de eucharistie gaat. Dat is het spreken over de eucharistie in woorden die bij het kerstverhaal horen: ”u bent net zo in mij gekomen als u in het kribje lag, net zoals u in de armen van uw moeder hebt gerust.” Dit doet denken aan wat Franciscus in zijn 1e Wijsheidsspreuk zegt: “Zie, dagelijks vernedert Hij(Christus) zich, zoals hij ooit van de koningstroon in de de schoot van de maagd is gekomen. Dagelijks komt Hij zelf tot ons en wordt zichtbaar als een nederige. Dagelijks daalt hij af uit de schoot van de Vader in de handen van de priester.” Met opzet zeg ik: doet denken aan. Franciscus verbindt het geheim van de eucharistie met het geheim van de menswording; Ariëns spreekt eerder bevindelijk, maar beiden, Franciscus en Ariëns zien de eucharistie als een aanwezigheid van Christus die in concreetheid, realiteit, realis presentia, niet onderdoet voor de aanwezigheid van Christus tijdens zijn leven hier op aarde, even tastbaar, even nederig, even kwetsbaar, zoals het beeld van een kindje in moeders armen dat verbeeldt.

De nederigheid, de kwetsbaarheid van God is een zeer Franciscaans thema. Ariëns blijkt er ook door geraakt blijkens dit beeld, maar ook door zijn strijd voor de arbeiders en de mensen die door de drank aan lager wal geraakt waren, gedaante nog heerlijkheid hadden, zoals de Zoon dat ook niet had en zoals Hij daarvan afstand doet, telkens als Hij in de eucharistie tot ons komt. Hiermee krijgt de bevindelijkheid van Ariëns een daadkracht die bij echte vroomheid hoort en waarmee hij er blijkt van geeft wars te zijn van gekwezel en gezemel. Echt een priester van de Utrechtse clerus van toen en van nog vele jaren daarna.

De relatie met Paus Franciscus

Ik mag dit vertoog niet afsluiten zonder, kort, iets te zeggen over Ariëns en die andere Franciscus, de Paus. Dat een jezuïet de naam Franciscus aanneemt is op zich al iets bijzonders, maar in dit geval staat deze keuze voor een program. Een program van iemand van wie ik ook niets weet over hoe hij in zijn voor-pauselijk bestaan al door Franciscus van Assisi werd geïnspireerd en diens spiritualiteit deelde. Hij laat er in zijn optreden in ieder geval wel iets van zien: hij is sober, gewoon en spreekt eenvoudig. Iets wat van Ariëns ook gezegd kan worden.

Maar belangrijker is het om naar het program te kijken dat de paus zich met deze naamskeuze gesteld heeft.

Paus Franciscus ziet het herstel van de kerk hierin dat de kerk weer een kerk van de armen en voor de armen wordt. De kerk moet niet alleen voorspreekster van de armen zijn, verdedigster van hun belangen en rechten, maar moet in haar voorkomen, optreden en spreken er ook blijk van geven dat zij ‘als de armen is’ Daarvan getuigen zijn versoberingen in de pauselijke liturgie, die naar de mate van wat binnen de Romeinse rubrieken mogelijk is, haar paleisachtig karakter prijsgeeft om steeds meer te gaan lijken op een parochieviering. Zoals de persoonlijke eenvoud van de paus zelf dat ook is. Het zelf dragen van zijn aktetas en het wonen in Casa Santa Marta in plaats van in het pauselijk paleis is sprekender dan een sociale encykliek. Het is uit alles duidelijk dat deze paus vindt dat de kerk geen machtswoorden moet spreken en geen machtsdaden moet stellen. In ons deel van de wereld kan zij dat, gelukkig, ook steeds minder, maar waar zij dat misschien wel nog zou kunnen, moet zij dat vooral niet doen. Hierin maakt de kerk zich solidair met al die anderen die geen macht kunnen gebruiken om hun doelen te bereiken. Voor deze paus zijn eenvoud en soberheid aldus instrumenten om de kerk te veranderen, en hij doet dit in de overtuiging dat alleen deze eenvoudige, sobere, niet-machtige kerk een instrument kan zijn voor vrede en gerechtigheid in de wereld. Het is de soberheid van eenvoudige begroetingen als ‘goede morgen’, ‘goede avond’ en het ‘smakelijk eten’ na het zondagse Angelusgebed. Het is de eenvoud van de bewoordingen die de paus wijdde aan het vreselijke vluchtelingendrama in de Middellandse Zee van afgelopen zondag: “Dit zijn mannen en vrouwen zoals wij, broeders die een beter leven willen. Ze hebben honger, ze zijn gewond, uitgeput, en slachtoffer van oorlogen.” Die hebben veel meer zeggingskracht dan welke politieke of economische analyse dan ook. En dit geldt ook van zijn theologische eenvoud: dat bepaalde theologische of morele kwesties ingewikkeld zijn en niet eenvoudig uit te leggen hoeft er geen belemmering voor te zijn om elkaar in christelijke liefde tegemoet te treden. Hier niet op dogmatische of morele strepen staan schept een ruimte om bepaalde problemen misschien niet weg te leven maar er wel in liefde mee te dealen, zodat de kerk een vriendelijk gezicht krijgt en uitnodigend blijft of weer wordt en daarmee weer gaat lijken op haar Goede Herder..

Dat deze nieuwe Franciscus hiermee blijkt geeft veel te hebben begrepen van die uit de 13e eeuw behoeft niet al te veel uitleg.

Maar zou hij Ariëns als een geestverwant herkennen? Ik denk het wel. Niet alleen omdat beiden in de sociale traditie van de Kerk staan die dankzij Leo XIII een permanente aandacht in de Kerk heeft gekregen. Ariëns leefde en werkte in een tijd dat nieuwe structuren moesten worden gemaakt en de kerk zich zodanig organiseren moest dat zij betrokken kon blijven bij de mensen die slachtoffer waren of dreigden te worden van de nieuwe industriële economie van die dagen. Daaraan heeft hij een onschatbare bijdrage geleverd. De instrumenten van soberheid, eenvoud en ‘gewoon zijn’ hebben daarbij hun rol gespeeld. Ariëns heeft kunnen doen wat hij gedaan heeft om wie hij was, zoals deze Paus ook het meest voor de kerk lijkt te betekenen door wie hij is, méér nog dan door de ideeën die hij oppert. Ook hierin zou de paus zich in Ariëns kunnen herkennen.

Ik begrijp dat Ariëns zeer geliefd is geweest bij de arbeiders voor en met wie hij werkte. Dat heeft hij door deze zelfde eigenschappen en het is nog maar de vraag of hij had kunnen doen wat hij gedaan heeft als hij niet zo geliefd was geweest en bewonderd.

De actualiteit van Ariëns als franciscaanse broeder

Ik kom bij het einde van mijn franciscaanse lezing van Ariëns. Ariëns mag wat mij betreft bekender worden in de franciscaanse familie. Bij ons in Megen hangt een 17e-eeuwse gravure van een z.g. Heiligenboom. Een boom met veel takken waaraan als bladeren afbeeldingen hangen van de vele heiligen, zaligen, dienaren en dienaressen Gods die de franciscaanse familie heeft voortgebracht. De dienaar Gods Alphons Ariëns mag, wat mij betreft, aan deze boom een blad krijgen. Ik ben hem inmiddels als een medebroeder op het spoor gekomen. Het zou de franciscaanse familie in hun maatschappelijke betrokkenheid ten goede komen als zij kennis namen van het leven van deze broeder van de Derde Orde, en als zij zich door hem zouden laten inspireren zou dat het mooiste eerbewijs zijn dat Ariëns vanuit de franciscaanse familie gebracht zou kunnen worden.

Jan van den Eijnden ofm

Megen, 18 april 2015

 

Over de auteur

Jan van den Eijnden ofm (1946) is franciscaan geworden in 1964. Hij was van 2004 - 2013 provinciaal van de minderbroeders-franciscanen in Nederland. Hij heeft gewerkt als staf-medewerker bij het Franciscaans Studiecentrum bij de Faculteit katholieke Theologie in Utrecht; als pastoor in Amsterdam Oud-West en als volwassenenkatecheet in Oost-Gelderland. Momenteel woont hij in de franciscaanse communiteit van Megen (Oss). Hij verzorgde onder andere de vertaling van de preken van Bonaventura over Franciscus en publiceert op het terrein van de franciscaanse theologie en spiritualiteit. Jan van den Eijnden weet mensen te boeien met zijn doorleefde kennis van de franciscaanse spiritualiteit. Volgens hem verlost de spiritualiteit van de armoede de mens van afhankelijkheid van bezit, omdat God genoeg is om van te leven.