Participatiesamenleving. Wat zou Ariëns doen?

Ariëns Lezing 2014, zoals gehouden door drs. Sander W.J.G. Schelberg, burgemeester van Hengelo,

in de Burgerzaal stadhuis Hengelo op donderdag 3 april 2014.

“Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving.”

Dames en heren, ik start mijn verhaal met een citaat van de regering bij monde van de Koning. En daarvoor was er geen beter moment: de nieuwe Koning in deze nieuwe tijd en daarmee werd er een nieuw tijdperk aangekondigd. Niet omdat de regering dat wil. Maar omdat de bevolking dat opeist.

Dames en heren het is voor mij een grote eer om hier voor u, de Ariëns Lezing te mogen houden. Een grote eer als burgemeester van Hengelo om de gedachtenis aan Alfons Ariëns ook levend te houden. Een eer voor de stad om de Ariëns Lezing, op mijn eigen verzoek ook eens buiten Enschede te houden hier in onze stad. Want ook hier in Hengelo heeft Ariëns zijn verdienste gehad.

Inleiding

Ik wil in mijn verhaal allereerst meenemen terug in de tijd. De tijdgeest van Thorbecke, het ontstaan van de klassieke verzorgingsstaat en daarna, de industriële revolutie, de tijd van Ariens.

Vervolgens wil ik u meenemen naar de universele waarden, de start van het katholiek sociaal denken vanuit de sociale leer. Het fundament van het handelen van Ariëns én leidraad voor mijn eigen handelen in het politieke bestuur.

En dan neem ik u mee naar de nieuwe tijd en de moderne verzorgingsstaat. Via de digitale revolutie en de opkomende energierevolutie naar de tijd van het meedoen. De toekomstige onvermijdelijke participatiemaatschappij.

De revolutie: iedereen is gelijk als burger

Ik hoop dat ik uw aandacht kan vasthouden, maar nog meer ben ik benieuwd naar de vraag: ‘Hoe zou Ariëns de onvermijdelijke participatiemaatschappij hebben opgepakt?’. Ik wil heel graag met u daarover doorpraten, aangezien ik de stellig van mening ben dat het niet de vraag is of maar hoe snel we die opdracht samen op kunnen pakken.

Om die laatste vraag enigszins goed te kunnen beantwoorden moeten we terug in de tijd. We gaan zelfs iets verder terug dan Ariëns z’n tijd en de tijd van Thorbecke. Namelijk naar het einde van de 18e eeuw. Tot die tijd was het burgerschap exclusief voor de mensen binnen de stadsmuren. Zij die daar niet binnen woonden waren de buitenpoorters. Buitenpoorters waren op zichzelf. Rechten konden worden verworven en iedereen had plichten. Die plichten zouden we nu burgerschap noemen. Het was een tijd waarin burgerschap de samenleving vormde. En de belangrijksten, de intellectuele elite, vormden het stadsbestuur. Alles vanuit burgerschap. Burgerschap was tot nu toe alleen voor mensen met vermogen en tijd en gebaseerd op plichten. De armen hadden geen vermogen om te investeren in de samenleving, laat staan tijd voor die samenleving, aangezien ze eten bij elkaar moesten sprokkelen.

In de vroeg moderne republiek (1588-1795) moesten burgers op lokaal niveau simpelweg door de afwezigheid van een sterke centrale overheid en het ontbreken van een goed ontwikkelde markt voor publieke voorzieningen dingen zelf ter hand nemen. Inwoners uit steden en dorpen vervulden in deze context de publieke taken op de meest uiteenlopende terreinen. Zo hadden de burgers de plicht de stad te verdedigen en één of twee keer de nachtwacht te lopen. De zeer rijken stichtten de gasthuizen en hofjes voor armlastigen. Buurtmesters arbitreerden bij burenruzies en zo werd de rechtspraak ontlast.

De Amerikaanse en Franse revolutie in het einde van de 18de eeuw maken een einde aan die tijd. En burgerschap was niet meer een exclusief voorrecht. Bij geboorte werd iedereen burger en had iedereen rechten, zonder dat daar plichten tegenover stonden. We zijn overigens nog steeds herstellende van die tijd. Burgerschap werd toen omgedraaid en was vanaf dat moment niet meer gebaseerd op plichten, maar gebaseerd op rechten.

Eerste correctie op een revolutie

Thorbecke stond na die revolutie in 1848 voor het enorme vraagstuk dat ineens iedereen verantwoordelijk was voor de publieke zaak en niet alleen de elite met geld en tijd. Maar ja, wie neemt er daarbinnen de verantwoordelijkheid? Zeker als je geen geld hebt om in de samenleving te stoppen of geen tijd hebt voor de gemeenschappelijke plichten. U moet niet vergeten dat in die tijd 70-80% van de mensen niet kon lezen of schrijven.

Thorbecke had dus een enorme opdracht en schreef in 1844 zijn essay opgesteld ‘Over het heedendaagsche staatsburgerschap’. En hij schreef daarin over de plicht om mensen de kans te geven zich te ontwikkelen als volwaardige burger. U mag daar al burgerschap in herkennen. Hier is de ontstaansgeschiedenis van de klassieke verzorgingsstaat begonnen. Hieruit vloeien vele ontwikkelingen voort: verbetering van arbeidsomstandigheden, de schoolstrijd, de verzuiling. De overheid begon langzaam maar zeker de rechten in te vullen die de burger had gekregen. Kortom enkele decennia later ontmoeten wij Alfons Ariëns Kapelaan te Twente. En Ariëns was een voorvechter van het invullen van de burger rechten. Hij sprak met arbeiders over hun arbeidsomstandigheden en zag de achterstanden die ontstonden. Ariëns vulde op aangeven van Thorbecke in om burgers de kans te geven om zich te ontwikkelen als volwaardig burger.

Het was aan de staatsman Thorbecke te danken dat de bisschoppelijke hiërarchie werd hersteld in 1853. Dat het openlijk recht van vereniging en ontwikkeling bestond. Het recht van vrije meningsuiting en vrije pers.

Ik hoop dat ik hier heb kunnen aangeven dat de classificatie ‘het rode kapeleunke’ historisch onjuist is en dat die wellicht ‘de liberale kapelaan’ moet zijn.

Dat deze beide kwalificaties overigens onjuist zijn in mijn ogen ligt in de echte motivatie van Ariëns. Die motivatie lag namelijk niet bij het liberalisme of het socialisme maar was gebaseerd op de katholieke sociale leer, het katholiek sociaal denken.

De katholiek sociale leer

De ontwikkeling van de katholiek sociale leer start met de richtingenstrijd van de aan de ene kant de School van Angers en de School van Luik. De eerste School had een conservatief-liberaal uitgangspunt. Met als drijfveer de sociale armoede en het vraagstuk van de naastenliefde. Niet van rechtvaardigheid maar van liefdadigheid. Het particulier initiatief was er voor de armen in nood, niet de staat.

De School van Luik had een politiek-economisch uitgangspunt. Niet alleen het punt van naastenliefde maar ook het vraagstuk van de rechtvaardigheid. Mensen hadden recht op een menswaardig bestaan. Hieruit vloeit voor het recht op vereniging en de sociale wetgeving, zoals arbeidsomstandigheden wetgeving.

Ariëns (en eerder ook Thorbecke) kiezen voor de School van Luik. Evenals Paus Leo XIII in zijn encycliek Rerum Novarum (1891). En daarmee kiest Ariens de weg tussen liberalisme en liefdadigheid en het socialisme.

Rerum Novarum, dames en heren, is uiterst kritisch over het gangbare economische stelsel binnen de staatsvormen. Zowel over het kapitalisme als het socialisme. Zowel over het liberalisme als het communisme. Ariëns koos niet voor een stelsel, maar koos voor de barmhartigheid.

Rerum Novarum, dames en heren, is wellicht de codificatie van de Werken van Barmhartigheid. Hiernaast in de raadszaal van de stad Hengelo zijn ze zo mooi in beeld gebracht. Het mozaïek in de Raadzaal drukt het wezen van het goede gezag uit. Centraal motief is het medaillon: met een zon als krachtbron, de haan als symbool van waakzaamheid en de uil als symbool van wijsheid. Daaromheen, binnen kruikvormige motieven, de zeven Werken van Barmhartigheid gebaseerd op Mattheus 25. De hongerigen spijzen, de dorstigen laven, de naakten kleden, de vreemdelingen herbergen, de zieken verzorgen, de doden begraven, en de gevangenen bezoeken.

De tweede correctie op een revolutie

Het katholiek sociaal denken kwam op in de tweede helft van de negentiende eeuw, als reactie op de industriële revolutie in Europa en de grote maatschappelijke spanningen die daarbij ontstonden. Een tweede correctie op de revolutie van einde 18de eeuw was noodzakelijk.

Paus Leo XIII vond dat de kerk zich niet aan de zijlijn moest laten dringen, maar midden in de maatschappij positie moest innemen. Van daaruit moest de kerk een bijdrage leveren aan de inrichting van de samenleving.

Een goede samenleving omvat iedereen, benadrukte Paus Leo XIII. De groeiende kloof tussen rijk en arm wees in zijn ogen op een fundamentele fout in de maatschappelijke ordening. Ik denk geïnspireerd door Thomas van Aquino die al stelde dat: “de mens onontkoombaar een sociaal wezen is. Want geluk is geen individuele toestand, maar een situatie waarin iedereen tot zijn recht komt”.

In Rerum Novarum, (Van nieuwe dingen, 1891) formuleert Leo XIII de beginselen van het katholiek sociaal denken. Ik noem ze alle vier op.

  1. Bonum commune; of het algemeen welzijn als voorwaarde om zowel als persoon als gemeenschap te floreren;
  2. Subsidiariteit; leg de verantwoordelijkheid in onze samenleving zo laag mogelijk neer. Zo komen persoonlijke talenten het best tot ontplooiing en worden mensen uitgedaagd actief mee te bouwen aan de samenleving;
  3. Solidariteit; Komt terug in het dubbelgebod: het is een oefening tot naastenliefde die tegelijk de liefde tot onze oorsprong bekrachtigt;
  4. Menselijke waardigheid; de mens is bron en grondslag van de samenleving.

Het was een aanzet tot emancipatie van de nieuwe industriële mens. Het belang van de individuele persoon tegenover het collectief. Ik citeer uit de encycliek “het gaat niet op de zorg voor de toekomst aan de staat over te laten. Immers de mens is ouder dan de staat, daarom moet hij zijn recht om leven en lichaam te beschermen, van natura gehad hebben voor de gemeenschap tot stand kwam”(RN).

Het verschijnen van de encycliek, waarin gepleit werd voor vakverenigingen was een enorme steun in de rug voor Ariëns.

Ariëns was de uitvinder van de katholieke verzuiling. Die verzuiling leidde tot een specifieke relatie tussen overheid en het maatschappelijk middenveld. Paradoxaal is overigens dat het primaire doel van de zuil was om de eigen groep af te schermen van overheidsingrijpen. Later leidde dit overigens tot een hevige verwevenheid van die twee.

Opvallend is dat breder georganiseerde, op arbeiders gerichte initiatieven, zich beperkten tot boven de rivieren. Dit komt waarschijnlijk door de manier waarop waarop katholieken zich konden onderscheiden. De Twentse patroons waar Ariëns tegen ageerde waren protestants. Dus kon er specifiek een beroep gedaan worden op de katholieke identiteit van de arbeiders als organisatiebasis.

Het katholieke sociale denken en het liberale ondernemen ontmoetten elkaar in Hengelo. Ook hier in Hengelo kennen we een plaatselijke beweging die de mens tot volwaardig burger wilde verheffen. Enkele weken geleden vierde de sociëteit Eensgezindheid haar 150-jarige jubileum. Deze heren waren destijds ook geïnspireerd door Thorbecke en zijn opdracht. Vanuit hun burgerschap ontstond het concertgebouw, muziekonderwijs en bibliotheek.

Niet onvermeld mag worden de naam van Stork. De ondernemer Stork koppelde het bedrijfsbelang aan het algemeen welzijn. Een tuindorp als een harmonie van wonen en een verenigingsgebouw tot verheffen van de medewerker zijn voorbeelden daarvan.

Ariëns schreef aan Stork: “U heeft verbazend veel gerealiseerd. En uw voorbeeld heeft in wijden kring zegen verspreid. In Hengelo en daarbuiten. Alleen ’t heeft niet precies de resultaten gehad, die u gehoopt had, en dus ook niet de mate van voldoening verschaft, die u verwachtte. Maar is dat niet eigen aan elk menschenleven, ook het beste? … een kruis met rozen!”

Waar Ariëns precies op doelde is mij niet bekend maar het mooie voor mij is dat er allereerst een lijn is tussen dr. Ariëns en Hengelo. En dat Ariëns zich ook hier heel duidelijk verhield met zowel de arbeiders als de liberale ondernemers.

Van burgerschap naar de moderne verzorgingsstaat

Invulling van het burgerschap zoals Thorbecke dat voorstond en later door Ariëns vormgegeven ging door tot de jaren vijftig van de vorige eeuw. Alle zorginstellingen die u nu kent bijvoorbeeld waren tot dan toe lokale burgerinitiatieven. De ziekenhuizen, de armenzorg, de zorg voor de jeugd etc. etc. Soms de vakbond, soms de kerk, soms mensen in een collectief of coöperatie. Kleine lokale (onderlinge) verzekeringen en kleinschalige initiatieven. Allemaal vrijwillig en op eigen initiatief. Het was van niemand anders dan van de eigen groep of eigen zuil. Zo vormt de verzuiling de overgang van de moderne republiek naar de klassieke verzorgingsstaat.

De kentering van de klassieke verzorgingsstaat naar de moderne verzorgingsstaat kwam in de jaren zestig van de vorige eeuw.

Eén van die belangrijke momenten was het tweede Vaticaans Concilie (1963-1968). Waar de leer werd omgezet in denken. Van zwaar naar light zou je kunnen zeggen. Van theorie naar praktijk. Niet de leer was belangrijk maar de betekenis van de leer in het dagelijks leven. Het werd een praktische inzet voor een goede leefbare invulling van de samenleving. Ik kom daar later op terug.

In Nederland werd er in die tijd een Ministerie van maatschappelijk werk ingesteld en het doel was om de maatschappelijke (zuil) initiatieven te institutionaliseren en te professionaliseren. Eerst met subsidies en daarna met regels. De overheid had aan het einde van die geschiedenis vervolgens het initiatief helemaal overgenomen. De vrijwilligers werden professionals en het aardgas betaalde.

De tweede klap voor het burgerschap waren de babyboomers van na de Tweede Wereldoorlog en daarna die banen moesten krijgen. En deze groep had de meest vreemdsoortige studies hadden gedaan. Pedagogiek, antropologie, culturele antropologie, bestuurskunde politicologie. En het invullen van die banen ging ten koste van de posities van de vrijwilligers. Voorleesmoeders werden remedial teacher, de zuster een HBO-verpleegkundige. Mijn eigen lagere schooltijd bestond voor de eerste helft uit religieuze zusters en de tweede helft uit pedagogen. Ik bewaar overigens aan beide heel goede herinneringen.

De derde correctie op burgerschap

De derde klap voor het burgerschap waren de jaren ’90 van de vorige eeuw. De overheid had alle voorzieningen overgenomen. De burger werd voor de overheid een klant. Dit was een klap omdat een klant zijn eigen belang moet benadrukken. Want als de klant dat niet doet dan werkt de markt niet. Een burger is iets heel anders dan een klant. Een burger moet namelijk ook het publieke belang een beetje in ogenschouw nemen. Elke claim van een burger gaat ten koste van het belastinggeld, lees het publieke belang.

Ik noem enkele voorbeelden. Die klant kreeg o.m. het persoonsgebonden budget. Begonnen met 50 miljoen gulden, steeg dat door naar het nu onbetaalbare bedrag van €3 ,5 miljard.

Nog een ‘klant’ voorbeeld de ouderschapsvergoeding. Het doel was het bevorderen van de emancipatie. Opa en oma’s die al op de kleinkinderen pasten kregen voortaan € 6,50 per kleinkind per uur van de overheid. Dat werd niet alleen onbetaalbaar, maar ook kregen opa en oma een berg aan regels te verstouwen w.o. een vluchtplan voor hun eigen huis, EHBO en andere diploma’s, etc., U herkent het ritme van de jaren ’50: eerst subsidies en daarna regels… Overigens is die ouderschapsvergoeding voor de ouders ook nog eens aftrekbaar en kunnen ouders hun kinderen belastingneutraal op laten vangen door de oppas en oma. Iets wat ze overigens voor al die maatregelen al lang deden.

Als ‘klant’ zijn wij hevig verontwaardigd als deze subsidies worden teruggedraaid of versobert. Maar als ‘burger’ begrijpen we dat een offer dan ergens anders moet worden gemaakt.

Het patroon is dat de overheid heel lokaal begonnen is (eerst Thorbecke en later Ariëns) en vervolgens steeds meer centralistisch is geworden. Wij leven in het minst gedecentraliseerde land van Europa. En de belangrijkste graadmeter daarvoor is de fiscale autonomie. En tegelijk is de samenleving steeds individueler ‘klant’ geworden. Die combinatie van centrale institutionalisering en regelgeving en de burger als klant is onbetaalbaar! Als we alles overeind willen houden zouden we op termijn 80 a 90% belasting moeten gaan betalen. Daarnaast is het ook zo dat we het ook niet meer kunnen realiseren met de menskracht. Met bijvoorbeeld het huidige recht op zorgvoorzieningen zou het betekenen dat we 700.000 extra verpleegkundigen nodig zouden hebben. Nu leiden we er elk jaar 12.000 op. Ik hoef u dus niet te vertellen dat we dat linksom of rechtsom niet meer kunnen volhouden, al zouden we het willen. Het instituut voor publieke waarden heeft dit thema als haar object en u kunt er daar meer over lezen.

Een volgende correctie op de revolutie is nodig

Wat verwachten we dus van burgerschap? Ik denk dat we weer op een punt staan zoals Thorbecke en Ariens stonden. Een nieuwe revolutie moet vorm krijgen in ons burgerschap. Van een, onbetaalbare en onuitvoerbare, verzorgingsstaat met klanten, naar het burgerschap dat we nu ook wel de participatiesamenleving noemen.

Het kan overigens niet een van bovenaf opgelegd proces zijn met het doel de overheidsproblemen op te lossen. Het gebeurt vanuit sociale ambachtelijkheid en oog voor een bescheiden bestuur.

Deze beweging is gebaseerd op vier handzame begrippen, die de light variant vormen van het katholiek sociaal denken:

  1. Ieder mens telt (menselijke waardigheid);
  2. Samen bouwen aan de toekomst (subsidiariteit);
  3. Niemand leeft voor zichzelf (bonum commune);
  4. Zorgen voor elkaar (solidariteit).

Deze volgende correctie op de correctie van na de jaren ’60 van de vorige eeuw is noodzakelijk. De gevolgen van de institutionalisering en de centralisering met subsidies en regels zijn op korte termijn onbetaalbaar en onuitvoerbaar. Er staat ons opnieuw te doen waar Ariëns voor stond. Een herijking, het opnieuw uitvinden van burgerschap, van onderop.

We zijn al begonnen aan een nieuwe revolutie. De digitale revolutie en de verandering van rollen.

Consumenten worden producenten. Zonnecellen en particuliere windmolens in een collectief maakt je als consument tevens tot producent en los van de grote jongens. Lezers worden bloggers. Iedereen is journalist of kan een boek in eigen beheer uitgeven. De rol van de banken bij bedrijfsfinancieringen neemt af ten gunste van crowd funding. Beleggers en bedrijven ontvluchten de systeembanken en ontmoeten elkaar direct.

Het is te eenvoudig om te zeggen dat de geschiedenis zich herhaalt.

Ten eerste omdat burgers veel meer keuzes hebben dan in eerdere periodes.

Ten tweede omdat de samenleving veel complexer is geworden. Ik gaf al het voorbeeld van rolverwarring tussen consument en producent. De collectieven zijn ook meer opgesplitst. Vroeger waren sociale en economische doelstellingen in één collectief verenigd. Vandaag zijn ze per doelstelling apart verenigd in een collectief. Een moderne vorm van verzuiling.

Ten derde is de duur dat iemand zich verbindt aan een collectief korter. Levenslange verbintenis is uitzonderlijk.

Burger wijk initiatief

Ik wil een concreet voorbeeld uitwerken. Als u overigens meer wilt weten van achtergronden en voorbeelden dan beveel ik u het rapport ‘Burgermacht op eigen kracht’ van het SCP aan.

Er is een beweging gaande. Geïnspireerd door voorbeelden uit Engeland is een groep bewoners in Hengelo gestart met het oprichten van een zogenaamd bewonersbedrijf: De Berflo BV. Ik sluit af door wat uitgebreider in te gaan dit concrete voorbeeld.

Het doel van een bewonersbedrijf is om bij te dragen aan de leefbaarheid en de ontwikkeling van de wijk. De Berflo bv wil bewonersinitiatieven verenigen, faciliteren en begeleiden. Hiermee willen ze uiteindelijk financieel onafhankelijk worden.

Vandaag de dag ligt er een ondernemersplan met activiteiten, zijn er 100-200 vrijwilligers gevonden, is er 150.000 euro subsidie en is de zoektocht gestart naar een passend gebouw. In de tussentijd rijdt er een Berflo Baliebus rond als ontmoetingsruimte. Bewoners kunnen er terecht voor hulp bij vragen op het gebied van wonen, zorg, regelgeving, werk, enz.. Er is een zakelijk leider aangesteld die de boel moet gaan leiden en zichzelf na drie jaar overbodig heeft gemaakt. Daarnaast is er een dagelijks en ondersteunend bestuur. De activiteiten die worden opgezet variëren van catering tot buurtmoestuin en een klussendienst. Het is de bedoeling dat op termijn ook mensen met een dagbesteding terecht kunnen bij de Berflo bv. Voor de vrijwilligers wordt gekeken naar een soort vergoeding; opplussen van de bijstand of vrijstelling van de sollicitatieplicht. Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt kunnen zo een zetje in de goede richting krijgen.

Het is onontgonnen gebied; eigenlijk bijna niet mogelijk door de regelgeving en het vergunningen stelsel in Nederland. Daarnaast bestaat het traditionele gebouwbeheer hier eerder uit beheerderdiscussies: ‘Je kunt natuurlijk geen gebouw overdragen aan bewoners. Daar moet wel een organisatie tussen zitten of iets anders dat er officieel uitziet’. In Hengelo wordt dan ook samen met het Ministerie gekeken of er een regelvrije zone kan komen voor de Berflo bv.

De Berflo bv is geïnspireerd op de bewonersbedrijven in Engeland; ook wel development trusts genoemd. Daar zijn er nu 500 van, waar in Nederland er nog maar vier zijn. In deze development trusts staan bewoners zelf aan het stuur, en verdienen geld voor hun wijk. Hieruit is zelfs een busbedrijf voortgekomen, dat inmiddels 12 miljoen passagiers per jaar vervoert.

Het doel van deze Trusts is economische en sociale vernieuwing en het verbeteren van een bepaald gebied: de community. Dit is ook een echte community en niet een vastgesteld gebied zoals we dat binnen ons gemeenteland kennen. Deze bewonersbedrijven zijn ontstaan door o.a. het falen van de staat en de markt op bepaalde vlakken. Bewoners kregen het gevoel dat ze het zelf beter konden doen en wilden beslissen over zaken die hun aangaan (vooral in hun eigen buurt). Het zijn nieuwe instituties voor collectieve actie. Maar het moet ook de verstarring doorbreken van markt versus overheid.

De meeste bekende is de Selby Trust in Noord Londen (bestaat sinds 1992); opgericht in een wijk met veel armoede en werkloosheid. Het is nu een multifunctioneel centrum voor en door de wijk, met sportzalen, vergaderruimte, trainingscentrum en kantoorruimte. Werklozen krijgen opleidingen en leer werk plaatsen, je kunt er goedkoop trouwen, feesten geven, sporten enz. Jong en oud ontmoeten elkaar. Omzet: 750.000 pond per jaar. Bewonersbedrijven draaien hier op zichzelf; ze komen rond door schenkingen, verhuur van het gebouw, dienstverlening, crowdsourcing (waarbij mensen bijvoorbeeld aandelen kopen), toelagen (overheid, loterij) en sociale enterprices (koffiebar, restaurant catering, kinderdagverblijf, opleidingen, enz). De Trusts hebben wel overheidsgelden, maar bijna altijd kortdurend. Deze krijgen ze ook op basis van een bewezen staat van dienst. Ze moeten in principe de broek zelf ophouden.

Lokale geldstromen worden langs de Trust geleidt. Sommige exploiteren vastgoed met een omzet van vele miljoenen, geld dat vervolgens weer in de gemeenschap wordt omgezet in opleidingsprogramma’s, sportfaciliteiten of opvoedingsondersteuning. Anderen zijn bescheiden van opzet, beperken zich tot de exploitatie van een gebouw. Maar alle opereren volgens dezelfde gemeenschapsondernemings-filosofie. De bewonersbedrijven worden geleid door bewoners die in een board zitten. Hierin zitten ook vertegenwoordigers van de lokale overheid of andere relevante stakeholders. Die hebben invloed, maar maken niet de dienst uit (ze zijn ook in de minderheid). De bedrijven zelf worden wel door professionals geleid die in dienst staan van de bewoners. Een goed ondernemingsplan en financieel management zijn namelijk cruciaal voor het slagen van een bewonersbedrijf. Trusts zijn ook niet op in de eerste plaats op welzijn georiënteerd, maar op de wijkeconomie.

Ik eindig met nog een citaat van onze regering bij monde van onze Koning:

“Wanneer mensen zelf vorm geven aan hun toekomst, voegen zij niet alleen waarde toe aan hun eigen leven, maar ook aan de samenleving als geheel. Zo blijven Nederlanders samen bouwen aan een sterk land van zelfbewuste mensen. Een land met een compacte en krachtige overheid, die ruimte geeft en kansen biedt waar het kan en beschermt als dat nodig is, zodat niemand tussen wal en schip raakt. Elke Nederlander moet de kans krijgen om de veranderingen die ons wachten, in zijn eigen leven in te passen.”

Dank voor uw aandacht!

Literatuur:

Troonrede 2013.

A.J. Kruiter, Mild despotisme – De hedendaagse democratie en verzorgingsstaat door de ogen van Alexis de Tocqueville, Instituut voor publieke waarden, Amsterdam 2010.

Anita Boele, Paul Dekker, Pepijn van Houwelingen, (red), Burgermacht op eigen kracht?, SCP maart 2014.

David van Reybrouck, Tegen verkiezingen…, Bezige Bij 2013.

W. van de Pas, Alfons Ariëns, De Lanteern, Utrecht 1957.

Thijs Caspers, Proeven van goed samenleven, inleiding in het katholiek sociaal denken, VKMO en Adveniad, Baarn 2012.

Geloven in verbinding, ‘De week voor een ander’, een initiatief van de Ridderorde van het Heilig graf van Jeruzalem, 2012.

Joop Hofman, Zandbakmanagement, de theorie van doen, 2014, verkrijgbaar als pdf op: http://www.rodewouw.nl/pdf/Zandbakmanagement.pdf.

Johan R. Thorbecke, Over het hedendaagsche staatsburgerschap, essay 1844; te zien op: http://home.kpn.nl/dmjanssen1960/hedendaagsch_staatsburgerschap.html

Briefwisseling D.W. Stork en A.J.A.J. Ariëns, Katholiek Documentatie Centrum, Archief Ariëns, met dank aan J.H.H. Morssinkhof, verkrijgbaar als pdf (9 stukken) op: http://kdc-app.hosting.kun.nl/webkdc/ARIE/Nl-NmKDC_ARIE_884.pdf

Youtube:

Doen is de beste manier van denken

Het wereldmonster hoe te temmen

Vpro Tegenlicht Power to the people, 8 okt 2012 NPO

Over de auteur:

Sander Willem Johan Gerard Schelberg (49) is afkomstig uit De Engel, gemeente Lisse. Zijn vader werd in 1969 burgemeester van Weerselo en het gezin verhuisde naar de ambtswoning. Sander bracht zijn jeugd door in Twente, leerde het dialect en kwam toen ook vaak in Hengelo. Van 1984 tot 1992 studeerde hij bestuurskunde, eerst aan de Hogeschool Enschede en later aan de Rijksuniversiteit Leiden. Na zijn afstuderen in 1992 had hij verschillende functies bij het Directoraat-generaal Openbaar Bestuur en Openbare Orde en Veiligheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. In 1998 stapte hij over naar de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) waar hij beleidsadviseur werd. Na zijn studies werd Sander Schelberg ook politiek actief in de VVD. In 1992 werd hij fractieassistent en vanaf 1995 lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland en vanaf 1997 combineerde hij dit met het gemeenteraadswerk van de gemeente Den Haag. In 2002 werd hij in navolging van zijn vader burgemeester van Schermer. Hij was destijds de jongste burgemeester van Nederland. Sander Schelberg werd in 2003 voorzitter van de Landelijke Organisatie van Politie Vrijwilligers (LOPV). In december 2013 heeft hij het voorzitterschap van de LOPV neergelegd en is toen door de vereniging benoemd tot erelid. In 2006 werd hij burgemeester van Teylingen, fusiegemeente van Wassenaar, Voorhout en Warmond. In oktober 2012 werd Sander Schelberg burgemeester van Hengelo. Sander Schelberg is gehuwd en is ouder van vier kinderen.