‘Alle historisch-religieuze plaatsen in één hand’.
Joannes Aengenent, socioloog en bisschop,
en zijn omgang met geschiedenis
Dr. Erik Sengers
Ariëns Lezing 2017 zoals gehouden door Dr. Erik Sengers
in het Franciscushuis van de Franciscaanse Beweging
en Orde van Franciscaanse Seculieren te ’s-Hertogenbosch
op donderdag 15 juni 2017.
‘Alle historisch-religieuze plaatsen in één hand’.
Joannes Aengenent, socioloog en bisschop, en zijn omgang met geschiedenis
Dr. Erik Sengers heeft de Ariëns Lezing 2017 gehouden aan de hand van een presentatie. Onderstaand artikel is inhoudelijk te zien als een uitgeschreven vorm van zijn inleiding. Met toestemming van Uitgeverij Kok in Utrecht kan dit artikel, dat verschijnt in het Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800 (DNK) ook gepubliceerd worden door het Ariëns-Comité als de Ariëns Lezing 2017.
Geschiedenis en sociologie
‘De katholieke sociologie streeft dus niet naar een terugkeer van middeleeuwsche toestanden, maar alleen van middeleeuwsche beginselen’. Deze kernachtige opmerking schreef Joannes Aengenent naar aanleiding van de recensie van zijn Handboek der sociologie door de links-liberaal Durk van Blom.[1] In dat handboek schreef Aengenent dat de oorzaak van de sociale kwestie ligt in de moderne stromingen die sinds Renaissance en Reformatie de westerse samenlevingen bepalen. De Verlichting en de Franse Revolutie brachten de definitieve breuk van de katholieke eenheidskerk met de samenleving, waardoor de door de godsdienst bevorderde naastenliefde en solidariteit niet meer werkzaam waren, en de menselijke waardigheid met voeten getreden werd. Van Blom verweet Aengenent met zoveel woorden, dat de opkomst van die moderne stromingen veroorzaakt werd door de starre opstelling van de katholieke kerk aan het eind van de middeleeuwen. Was de kerk er anders mee omgegaan, was de geschiedenis anders gelopen, en wat de katholieke kerk nu voorstelt is terug naar die tijd – en dat kan niet meer. In een tijd waarin de neogotiek en het neothomisme hoogtij vieren is Van Bloms angst te begrijpen, en daarom specificeert Aengenent zijn punt: wel de beginselen, niet de toestanden.
Historische argumenten zijn in de sociologie van Aengenent (1873-1935) prominent aanwezig. Of het nu gaat om de plausibiliteit van het historisch materialisme, om de schadelijke gevolgen van de Franse Revolutie, om de betekenis van de middeleeuwse standen, om de veranderde plaats van het Pausschap in het Europees statensysteem, of om verleden en toekomst van de door de Eerste Wereldoorlog bedreigde Europese beschaving – de geschiedenis is nooit ver weg en steeds van actuele betekenis voorzien. De sociologie van Aengenent was dan ook geen kwantitatieve en empirische sociologie in de betekenis zoals we die nu kennen. In zijn tijd was de christelijke of normatieve sociologie nog van betekenis, hoewel van snel afnemende betekenis. Dit was meer een maatschappijleer, een filosofische visie op hoe de samenleving eruit zou moeten zien, uitgaande van de wederzijdse rechten en plichten van burgers, overheden en sociale organisaties. Sociologie staat daarin voorop, waarbij van historische argumenten (ook) gebruik wordt gemaakt. Als Aengenent bisschop wordt in 1928 lijkt die verhouding zich echter om te draaien. De sociologie laat hij vallen (deels noodgedwongen door zijn nieuwe ambt), maar als bisschop zet hij zich bijzonder in voor het herstel van enkele historische plekken in het bisdom Haarlem, dat toen liep van Vlieland tot de Zeeuwse eilanden.
Of heeft dat toch ook iets te maken met zijn sociologie? In dit artikel zal enigszins essayistisch (want Aengenent heeft geen gefundeerde visie op de geschiedenis achtergelaten) deze vraag worden beantwoord.[2] In het eerste deel zal de persoon Aengenent worden voorgesteld. Aengenent is iemand die in de kerkgeschiedenis geen onbekende is, maar die fragmentarisch op verschillende deelgebieden een soms belangrijke rol speelt. In het tweede deel wordt zijn sociologie voorgesteld aan de hand van de veelbesproken discussie over stands- en vakorganisatie, mede omdat daarin die middeleeuwse beginselen en toestanden een belangrijke rol spelen. In het derde deel wordt beschreven welke historische accenten Aengenent als bisschop gezet heeft. Hij staat hierin in een lange traditie in het Bisdom Haarlem, want ook zijn voorganger August Callier had als maxime ‘Alle historische plaatsen in één hand’. Maar op een aantal plekken in de huidige bisdommen Rotterdam en Haarlem is de vinger van Aengenent nog steeds letterlijk beeldbepalend. In de conclusie wordt geprobeerd aan te geven wat deze historische belangstelling met de sociologie uit het eerste deel van zijn leven te doen heeft. Die opvatting stelt een interessant voorbeeld van hoe geschiedenis steeds weer een actuele betekenis heeft.
De slimme student uit de slums
Joannes Aengenent werd op 14 maart 1873 geboren in de Rotterdamse Zandstraatbuurt. Het is een buurt die niet meer bestaat: al voor de oorlog werd er gesloopt om woningen voor de opkomende ambtenarenklasse te bouwen en na de oorlog kwamen hier het Beursgebouw en het World Trade Center. Maar onder Rotterdammers is de buurt nog steeds berucht als een van de sloppen en volkswijken van de oude stad waar armoede, slechte woningen, maar ook café’s en criminaliteit prominent aanwezig waren.[3] Zijn vader Andreas was smid in de Leeuwenlaan en nadat zijn eerste vrouw in het kraambed was overleden trouwde hij met Antje Hendriks die net als hij haar huwelijkspartner vroeg had verloren. Jan was het oudste kind van dit nieuwe huwelijk en werd gedoopt in de Dominicanenstatie Het Steiger in Rotterdam. In 1875 vertrok het gezin naar Delft, mogelijk om de armoede te ontvluchten maar vader Andreas schrijft zich in als huisknecht en daalde dus op de sociale ladder. Ook de woningsituatie in Delft was in die tijd catastrofaal – en bijgevolg de hygiëne – in de stad die binnen de oude stadsmuren een bevolkingsgroei opvangen moest. Pas na enige jaren kan Andreas zijn oude beroep weer oppakken maar hij overlijdt al vroeg in januari 1894. De inzet van Aengenent voor de oplossing van de sociale kwestie was hem dus op het lijf geschreven en verweven met zijn biografie.
De carrière van Jan Aengenent verliep zoals van veel katholieke jongens in die tijd. Hij ging naar de katholieke jongensschool en kreeg Franse les van de pastoor. Van doorslaggevende betekenis voor zijn loopbaan was dat hij hoorde bij de Hippolytusparochie van de wereldheren, en niet tot de Jozefparochie van de Franciscanen. Na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853, dus in de decennia voorafgaand aan de komst van de familie Aengenent, hadden de wereldheren de macht overgenomen van de liberale burgers die de staties, de scholen en de caritasinstellingen samen met de reguliere geestelijken beheerden. Aengenent groeide dus op in het diocesaan en ultramontaans katholicisme en ging in 1886 naar het kleinseminarie Hageveld in Voorhout. Daar was hij een van de betere studenten, hoewel ook – voor een adolescent niet verrassend – zijn recalcitrante kanten in de archieven bewaard zijn. In 1893 stroomde hij door naar het grootseminarie Warmond. Deze onderwijsinstelling stond toen aan de vooravond van een grote bloei, zowel in studentenaantallen als in spiritueel en intellectueel niveau. Gehoor gevend aan de oproep van Leo XIII om te investeren in de neoscholastieke filosofische grondslagen werd het filosoficum versterkt en werd Aengenent in het vak ingewijd door zijn docent J. Beysens, die veel gedaan heeft aan de introductie van deze filosofische stroming. Ook hier was Aengenent een van de beste studenten van zijn klas, zo laten de studieresultaten zien en de treden op de klerikale ladder werden gestaag betreden. Daar weduwe Aengenent zijn studie moeilijk kon betalen werd het studiegeld betaald door deken Spoorman van de Hippolytusparochie.
Op 3 april 1897 werd hij tot priester gewijd en benoemd tot kapelaan in Roelofarendsveen, met een korte tijd van vervanging in Langeraar. Zijn tijd was er echter kort en in de archieven is weinig van zijn werkzaamheid te vinden. In 1898 werd hij benoemd tot leraar op Hageveld. Hij had geen duidelijke opdracht, maar gaf er onder andere Frans. Wel schreef hij in deze periode zijn eerste grotere sociologische artikelen. In enkele doorwrochte bijdragen gaat hij in op de grondslagen van het marxisme, het historisch materialisme, en de klassenstrijd. Maar ook publiceerde hij principiële bijdragen over het liberalisme, voerde hij discussie met de filosoof Bolland over het middeleeuws renteverbod, en schreef hij over de ontsporingen van het vrije kapitalisme dat diende te worden ingeperkt door de staat. Ook werkte hij in deze periode aan zijn netwerk binnen en buiten het bisdom. Zo hoorde hij bij de eerste redactie van het bisdomblad Sint Bavo en bezocht hij met een Nederlandse delegatie de katholiekendagen in Keulen. In 1904 werd hij benoemd tot hoogleraar in de filosofie aan het grootseminarie Warmond. In deze periode werd hij echter bekend als socioloog, en hij profileerde zich ook zo. Zijn handboeken filosofie (1908) en psychologie (1913) worden in bekendheid overtroffen door zijn Leerboek der sociologie (1909). Hij werd adviseur bij de Katholieke Sociale Actie en secretaris van de Nederlandse Katholiekendagen, en hij schreef twee decennia lang sociologische overzichten in het tijdschrift van Warmond De Katholiek.
Middeleeuwse toestanden?
De sociologie van Aengenent is niet te begrijpen zonder de invloed van de neoscholastiek te waarderen.[4] Dit is een katholieke filosofie en aansluitend politiek-maatschappelijk programma, dat door Paus Leo XIII werd ingezet als alternatief voor de positivistische filosofie van zijn tijd. Na publicatie van de encycliek Aeterni Patris (1879) werd dit de dominante filosofie op de priesteropleidingen. Zoals de titel van de encycliek al aanduidt, gaat het er bij de neoscholastiek om de eeuwige (goddelijke) waarheid over God, mens en wereld te ontdekken. Het is een sterk rationele manier van filosoferen, die daardoor bij uitstek geschikt was om in concurrentie met de moderne filosofie te treden. God wordt gezien als de eerste oorzaak van al het zijn. Op grond daarvan worden stevige morele en ethische uitspraken gedaan op individueel en sociaal niveau. De mens wordt gezien als een wezen van lichaam en geest. Dat houdt voor de samenleving in dat al het handelen ook een levensbeschouwelijk en een religieus aspect heeft en meer is dan het louter materiële of zichtbare. Daardoor vond de Paus dat de kerkelijke hiërarchie zich ook mocht mengen in wereldse kwesties. De goddelijke harmonie is een belangrijk element in de visie op de samenleving – ook als na te streven doel (contra klassenstrijd en pro samenwerking van sociale groepen – zie Rerum novarum van dezelfde Leo XIII 1891). Het voorbeeld voor de ideale samenleving lag in de middeleeuwen, waar de kerk in deze visie een leidende maar ook samenbindende rol had. Met name in Nederland werd deze filosofie en de beweging die daaruit voortkwam (trefwoord neogotiek) gebruikt om aan te sluiten bij de middeleeuwse geschiedenis en de katholieken zo een eigen plaats te geven in de Nederlandse geschiedenis en samenleving, die door de Reformatie zo abrupt onderbroken was geweest.
De pauselijke richtlijnen waren echter niet zo duidelijk dat ze in elke lokale situatie toepasbaar waren zonder stevige discussie over de interpretatie van de woorden van de paus. Dit wordt met name duidelijk in de, overigens door heel Europa gevoerde, discussie over standsorganisaties en vakorganisaties. Hoe moesten de arbeiders worden georganiseerd om de harmonie in de samenleving terug te brengen, de harmonie die door de Franse Revolutie (die de standen en gilden waar solidariteit tot de vroeg-moderne tijd werd beleefd, had afgeschaft) en het moderne kapitalisme was verstoord, en wat was daarin de rol van de kerk en geestelijkheid? In de vraagstelling klinkt al het romantische wereldbeeld door van de zogenaamde Oostenrijkse school waar de naam van de bekeerling Karl Freiherr von Vogelsang aan verbonden is. Deze school propageerde een corporatieve maatschappij naar middeleeuws voorbeeld, waarin de beroepsstanden een centrale rol speelden. Net als in de middeleeuwen zou vanuit de organische solidariteit op de arbeidsmarkt ook in de moderne tijd de maatschappelijke harmonie tussen werkgever en werknemer weer opgebouwd en bewaard moeten worden. Maar wat betekende de ‘stand’ dan in de moderne tijd? Tegelijkertijd kende het moderne kapitalisme het fenomeen van de vakvereniging waar werknemers zich aaneensloten om in bepaalde bedrijfstakken hun eigen belangen tegenover de werknemer te verdedigen. Hoe moesten stand en vak zich ten opzichte van elkaar verhouden in het streven naar een harmonische samenleving?
Dit werd de basis van een fel debat in de Nederlandse verhoudingen waarin de Leidse School (Aengenent en zijn kompaan Piet Aalberse) tegenover de Limburgs-Utrechtse school (Ariëns, Colsen en Poels) zou komen te staan. De Leidenaren propageerden het begrip ‘stand’ als een organisatievorm die voortkwam uit de onderlinge, organische solidariteit tussen werknemers in dezelfde beroepen. Hiermee hadden ze niet de middeleeuwse gilden voor ogen, maar een soort brede vakvereniging die zich om meer bekommerde dan alleen de materiële en tijdelijke belangen. Deze standen zouden publiekrechtelijke erkenning moeten krijgen, en zo de economie in christelijke zin ordenen. De Limburgs-Utrechtse school propageerde daarentegen de vakorganisaties die zich richtten op de tijdelijke belangen – Ariëns bijvoorbeeld liet zijn RK Werkliedenverbond opgaan in het interconfessionele CNV. Daarnaast zou er volgens hen een organisatie moeten komen die zich richtte op de zedelijke, religieuze en culturele vorming en scholing van de arbeider – de standsorganisatie.
Maar als er twee organisaties zouden moeten zijn, wat is dan de verhouding tussen die twee? In de Leidse school waren de twee met elkaar vervlochten. Dit had als voordeel dat de religieuze aspecten in de werksfeer vervlochten konden worden: omdat aan elke economische handeling een godsdienstig-zedelijk aspect zit, hoorde de behartiging van die belangen ook in de vakbeweging thuis. In de Limburgse school zag men de vak- en standsorganisaties als twee verschillende eenheden. Omdat de standsorganisatie zich meer richtte op religieuze en zedelijke zaken van de arbeider, was het de lokale bisschop die het er voor het zeggen had, waren ze diocesaan in plaats van nationaal georganiseerd, waren ze zuiver katholiek van aard, en was er een geestelijke als adviseur aan verbonden. Voor de Leidenaren was dit allemaal een vanzelfsprekendheid (hoewel ze hun brede standsorganisaties graag nationaal wilden hebben), voor de Limburgers ook zover het de standsorganisaties betref, maar niet wat betreft de vakorganisaties. De strijd ging dwars door de kerkprovincie heen, tot het episcopaat in 1916 besloot om de standsorganisatie voorrang te geven op de vakorganisatie – conform het Utrechts-Limburgs model, ironisch genoeg op basis van een adviescommissie waarvan Aengenent voorzitter was.
De discussie over stand en vak laat zien hoe er met historische voorbeelden wordt gediscussieerd om oplossingen te vinden voor contemporaine problemen. Ondanks alle historische studies had het beeld van de standensamenleving waarschijnlijk weinig overeenkomsten met de middeleeuwse realiteit, en het beeld van de vakorganisaties had zeker weinig op met de middeleeuwse gilden. De discussie werd negatief beïnvloed doordat Leiden en Limburg geheel verschillende invulling gaven aan de begrippen stand en vak, maar in de praktijk stonden hun standpunten dichter bij elkaar dan in de discussie naar voren kwam. Totale verwarring over de richting van de organisatie van de arbeiders en hoe harmonie in de samenleving te verkrijgen ontstond toen de bisschoppen op basis van het advies-Aengenent besloten ten gunste van de Limburgse school. Voor de huidige discussies doet het beroep op de middeleeuwse begrippen vervreemdend aan, maar het was een manier om over een nog steeds actueel thema te praten: hoe solidariteit tussen verschillende belangen - arbeid en kapitaal, werkgevers en werknemers, producenten en consumenten – te organiseren in een samenleving die door de moderne middelpuntvliedende krachten uit elkaar dreigt te scheuren? Omdat men de oorzaak daarvan zag in de Franse Revolutie, die een harmonische orde had verstoord[5] idealiseerde men de tijd ervoor.
Herstel van het religieuze leven
Op het feest van Petrus en Paulus, 29 juni 1928, maakte de internuntius op Warmond bekend dat prof. Aengenent benoemd was tot bisschop van Haarlem. Op 25 juli werd hij gewijd in de Bavokathedraal te Haarlem. Als gevolg daarvan moest hij enkele functies neerleggen, natuurlijk zijn professoraat in Warmond, zijn adviseurschap bij de Katholieke Sociale Actie, het secretariaat van de Katholiekendagen, het lidmaatschap van de Hoge Raad van Arbeid en er verschenen geen artikelen meer in De Katholiek. Kortom, het tijdperk Aengenent als socioloog was voorbij, maar toch dringt de vraag zich op wat hij met zijn sociologische ervaring deed als bisschop. Deels is dat wel duidelijk te zien. Zo geniet hij nog steeds bekendheid als de promotor van De Graal, de beweging voor minderjarige, niet-leerplichtige meisjes die de grootste in zijn soort in Nederland zou worden[6]. Dit past geheel in zijn streven van het moderniseren van het jeugdwerk, losser van de parochies, en het gebruiken van de vrouwelijke energie in de kerstening van de samenleving. Ook zijn optreden tegen het nationaalsocialisme (nadat hij eerder had geargumenteerd tegen socialisme en liberalisme) is te zien als voortzetting van zijn normatief-sociologische publicaties. Het verdedigen van de eenheid van de katholieke zuil en het katholieke organisatiewezen, bijvoorbeeld door lidmaatschap van de Rotary ten strengste af te keuren, past ook in zijn sociologisch programma voor de katholieken.
Maar interessant is dat Aengenent als bisschop ook moeite deed de geschiedenis van het bisdom Haarlem weer letterlijk vorm te geven. Ten eerste bevorderde hij de studie van de geschiedenis ervan. Het bisschoppelijk museum[7] was enigszins in het slop gekomen en Aengenent bevorderde de uitbreiding van de gebouwen daarvoor. Het archief kreeg een moderne bewaarplaats en er werd een aparte conservator en archivaris aangesteld – blijkbaar voor het eerst. Na zijn wijding ging hij bij de eerstvolgende gelegenheid op bezoek bij de redactie van het tijdschrift Haarlemsche Bijdragen (voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem) en bij het 50-jarig jubileum schreef hij “[…] dat een grondiger kennis van onze eigen kerkgeschiedenis de aanhankelijkheid en trouw aan het geloof onze vaderen niet weinig zal versterken”. Het moet echter worden opgemerkt dat zowel Nolet als Rogier niet onder de indruk waren van de belangstelling van Aengenent voor het blad. Aengenent was ook degene die de Bavokathedraal in de huidige vorm liet afbouwen: tijdens zijn regeerperiode werden de torens gebouwd[8]. Bij de feestelijke kathedraalfeesten entameerde hij dat het bisdom Gent werd uitgenodigd, waar de Heilige Bavo vandaan kwam en waar hij eveneens bisdompatroon is. Ook hier knoopt hij dus over de protestantse geschiedenis heen een band aan met de middeleeuwse geschiedenis van het bisdom. Deze uitwisseling tussen kapittels en bisdomstaf bestaat tot op de dag van vandaag.
Aengenent stimuleerde de nieuwbouw van een aantal bedevaartsplaatsen en het bezoek daaraan. Zo stimuleerde hij de nieuwbouw op het martelveld van de Martelaren van Gorcum in Brielle. Na de Reformatie was de schuur waar zij door de geuzen van Lumey waren vermoord verdwenen, maar in de herinnering van de katholieken bleef dit een eerbiedwaardige plaats. De grond kon in de tweede helft van de negentiende eeuw verworven worden en er ontstond een provisorische bedevaartsplaats. In de tijd dat Aengenent op het seminarie zat begonnen de georganiseerde pelgrimages erheen, ook bevorderd door de zalig- (1675) en heilig- (1867) verklaring van de Martelaren. Aengenent schrijft als bisschop een collecte uit en herbouwt de bedevaartsplek in de huidige vorm. Wie de sacristie bezoekt ziet zijn wapenschild op menig artefact terug komen. Eenzelfde proces stimuleerde hij in Heiloo, bij de bedevaartsplaats Onze Lieve Vrouw Ter Nood. In de late middeleeuwen was hier een Mariabeeld gevonden dat verschenen was aan een schipper die op zee in nood verkeerde. In de Reformatie werd de bedevaartsplaats vernield en later werd de ruïne gesloopt. De katholieken bleven echter naar de plek komen en nadat er vee genas uit de opwellende bron kocht de parochie de grond in tweede helft van de negentiende eeuw. Aengenent maakte er een bisschoppelijke stichting van en liet een genadekapel bouwen die nog steeds bestaat. Aanpalend werd een klooster gebouwd voor de zusters van Juliana Falconieri.[9] Bedevaartsplaats en klooster zijn tegenwoordig geliefde ontmoetingsplekken voor het Bisdom Haarlem-Amsterdam.
Verder stimuleerde Aengenent de religieuze devotie in het bisdom, niet altijd met evenveel succes. Hij installeerde een rechtbank om te komen tot een zaligverklaring van de Martelaren van Alkmaar (1572 omgebracht door de geuzen van Sonoy), maar die eer hebben ze nooit ontvangen. Ook probeerde hij het zaligverklaringsproces van Philip Roothaan vlot te trekken. Deze Amsterdammer geldt als de tweede stichter van de Jezuïetenorde nadat die in 1814 weer was toegestaan binnen de kerk. Ook dat proces loopt nog steeds. Aengenent was een trouw deelnemer aan de Stille Omgang. Deze zwijgende processie door de nachtelijke binnenstad van Amsterdam vindt plaats ter herinnering aan een eucharistisch mirakel uit 1345 en trok toen vele tienduizenden bezoekers. Ook nu nog is het een jaarlijks gevierde en goed bezochte pelgrimage. In april 1933 werd het vijfde eeuwfeest van het overlijden van de H. Lidwina van Schiedam gevierd, de middeleeuwse mystica die na een val op het ijs vele decennia van de dagelijkse communie leefde en vele pijnen verdroeg. Het was aanleiding om alle bisschoppen uit te nodigen voor de Lidwinafeesten en Aengenent wijzigde het patronaat van de kerk waar haar relieken bewaard worden in Lidwina. In Zeeland kon het middeleeuwse genadebeeld van Onze Lieve Vrouwe van de Polder weer worden geïnstalleerd en werd de kerk verfraaid met een Brom-altaar, dat helaas tijdens de Tweede Wereldoorlog vernield werd.
Aengenent droeg verder bij aan de vestiging van een aantal kloosterordes, waarbij hij in enkele gevallen positief besliste in hun voordeel ten koste van de plaatselijke parochiegeestelijkheid. Onder zijn voorganger Callier werd de Franciscanen niet toegestaan het missiecollege in Katwijk te kopen, onder Aengenent kwam de toestemming. De Augustijnen kregen verschillende parochies in het zich uitbreidende Amsterdam toegewezen. Tegen de wens van de pastoor van Kudelstaart kwam er een Karmelklooster in Aalsmeer, omdat het voor de Aalsmeerders te omstandig was het kerkelijk leven in het verder gelegen Kudelstaart waar te nemen; in Egmond aan de Hoef werd een karmelietessenklooster gesticht. Het kapittel van Haarlem was tegen het plan van Hildegard Michaelis een eigen klooster te beginnen waar ze volgens de regel van Benedictus wilde leven en zich toeleggen op paramenten en kerkelijke kunst. Daar was volgens het kapittel geen behoefte aan. Maar toen ze op bezoek kwam bij Aengenent bemoedigde hij haar en stelde hij voor gewoon te beginnen. De Lioba-abdij in Egmond bestaat nog steeds als werkplaats voor kerkelijke kunst met filialen in Frankrijk en Zwitserland.
Het meest ambitieus was de herstichting van de Adelbertusbdij te Egmond. Dit oudste en belangrijkste benedictijnenklooster van Holland, van waaruit het graafschap vanaf de vroege middeleeuwen gevormd was, was vernield en gesloopt door de geuzen, de bibliotheek overgebracht naar Leiden. Jacob van Ruisdael schilderde nog de ruïnes, maar in de twintigste eeuw was er niets meer van over. De monniken van de abdij van Oosterhout, in 1907 de eerste abdijstichting van de Reformatie, wilden weer beginnen in Egmond en zochten met invloedrijke mensen, onder wie minister-president Ch. Ruijs de Beerenbrouck en Aengenent, in de tweede helft van de jaren twintig naar mogelijkheden. Callier was echter niet overtuigd, maar overleed begin 1928. Onder de nieuwe bisschop Aengenent werd het proces snel vlot getrokken, maar er moest nog één hobbel worden genomen. Als prijs voor de herstichting wilde het bisdom graag de Adelbertusakker. Dit was de plek waar de H. Adelbert, een Ierse diaken die met Willibrord meekwam, begraven was in een eenvoudig kapelletje totdat hij een paar kilometer verderop begraven zou worden in de middeleeuwse abdij. Er ontsprong een bron die tot de dag van vandaag water geeft; de fundamenten zijn weer opgemetseld. Nadat de ruil was beklonken kon de bouw beginnen en Aengenent schreef een wervingsbrochure om geld in te zamelen voor de bouw die door Kropholler was ontworpen. Op 25 juni 1935 zou Aengenent als laatste openbare handeling het prioraatsgebouw inzegenen. De majestueuze plannen van Kropholler zijn uiteindelijk maar ten dele gerealiseerd en te bezoeken in Egmond.
De sleutel tot het begrip van al deze historische reconstructies ligt in een laatste aspect van zijn historische belangstelling, in de Liturgische Beweging. Onder invloed van archeologische ontdekkingen en nieuwe historische inzichten, en door het bevorderen van het gregoriaans gezang in de Abdij van Solemnes en de encycliek Tra le sollecitudene van Pius X, kwam er een geheel nieuwe visie op hoe de liturgie in de oude kerk gevierd werd – en gevierd diende te worden – en hoe de gelovigen op deze manier meer bij de liturgie en de heilige mysteriën betrokken konden worden. Dit zou een belangrijke correctie gaan vormen op de neogotische en tridentijns-Latijnse wijze van vieren. Deze beweging strekte zich uit over vele gebieden: kerkbouw en architectuur, de catechese en volksmissaaltjes, de kerkzang die weg ging van de polyfone muziek naar de gregoriaanse samenzang, de opleiding van jonge misdienaars, het opheffen van de betaalde zitplaatsen en het uitreiken van de communie tijdens de eucharistie. In minstens twee kerken werd dit programma tot in zijn perfectie vorm gegeven: in de (inmiddels afgebroken) Antonius Abtkerk in Delfshaven en de Martelaren van Gorcumkerk in Amsterdam-Watergraafsmeer. Hier ontstonden grote zaalkerken met van alle kanten vrij zicht op het altaar en het tabernakel, en de priester mocht van Aengenent met het gezicht naar het volk celebreren – iets wat in de wereldkerk pas na het Tweede Vaticaans Concilie werd toegestaan. Voor de promotor van de Liturgische Beweging in Nederland, F.C. van Beukering, was het liturgische programma verweven met het sociale programma: vanuit een bewust meeleven van de vierende christusgemeenschap rond het altaar moest de sociale problematiek worden aangepakt. “Om de ware geest van Christus te herstellen moet men het christelijk leven herstellen…”.[10] Dit aspect in het programma zal Aengenent zeker hebben aangesproken. Was het toeval dat de Abdij Egmond hersticht werd door Oosterhout, die op zijn beurt door Solemnes hersticht was?
Herstel, en vernieuwing
Aengenent groeide op in een tijd waarin het katholieke leven in Nederland zich herstelde dankzij de vrijheid die de liberale grondwet van 1848 gaf. De bisschoppelijke structuren werden hersteld, de schuilkerken en waterstaatskerken werden verlaten en vervangen door neogotische kerken, de eerste Nederlandse heiligen werden vereerd, oude bedevaartsplekken werden herontdekt. Door middel van historische studies werd geprobeerd aan te knopen bij het verleden, werden oude rechten aangetoond, werd de betekenis van bepaalde plaatsen verhelderd. Met veel moeite werd van katholieke zijde geprobeerd dit elan en deze identiteit in te brengen in de Nederlandse samenleving.[11] In de opleiding van Aengenent werd deze trek nog versterkt door het neoscholastieke karakter van de opleiding, waarbij geleerd werd van middeleeuwse praktijken en begrippen die een correctie moesten vormen op de toen geldende filosofische, economische en politieke praktijk. Historisch te denken werd Aengenent in zijn vorming grondig bijgebracht, en het herstel van het katholieke leven, het weer publiek worden van verborgen katholieke patronen zag hij om zich heen gebeuren.
Maar de geschiedenis heeft in zijn werkzame leven een verschillende rol gespeeld, zo lijkt het wel. Als socioloog stond de geschiedenis ten dienste van de oplossingen van de problemen waarvoor hij zich in zijn tijd gesteld zag. Wat kunnen we uit het verleden leren, hoe is de huidige situatie ontstaan, welke oplossingen zijn er al gevonden en welke redenen waren er daarvoor, hoe kunnen we dat in de huidige context inzetten? De geschiedenis staat als het ware achteraan. In zijn tijd als bisschop stond de geschiedenis eigenlijk vooraan. Op een actieve manier werd geprobeerd het vroegere katholieke leven te reconstrueren, deels letterlijk en materieel. Bedevaartsplaatsen werden weer opgebouwd, potentiële zaligen werden gepromoot, kloosterordes werden uitgenodigd te komen werken in het bisdom, de studie van de geschiedenis werd bevorderd, de banden met Gent werden aangeknoopt bij de gelegenheid van de nieuwe kathedraal, en tenslotte bevorderde hij de Liturgische beweging zowel in haar liturgische als ook haar architectonische programma. Hier gaat het niet om het inzetten van de geschiedenis in een intellectueel-sociologisch debat. Hier gaat het om het neerzetten van historische structuren die verloren waren gegaan.
Aengenent overleed na een korte regeerperiode in 1935. Hij is niet de bekendste bisschop uit de Haarlemse geschiedenis geworden. Maar enkele van de door hem geïnitieerde bouwwerken staan er nog steeds. Wat is zijn erfenis geweest? Het is te eenvoudig om te zeggen dat hij de geschiedenis wilde reconstrueren om de katholieken weer zichtbaar te maken, of macht te geven, of iets op te eisen wat verloren was gegaan. In zijn vele geschriften verschijnt de katholieke kerk eerder als middel dan als doel. Als we zijn tijd als socioloog en als bisschop bij elkaar nemen, dan zouden we – bij gebrek aan een eigen visie van Aengenent – ook een andere interpretatie kunnen geven. Hij wilde de katholieken weer een eigen identiteit geven, een indruk geven van welke ideeën uit de geschiedenis van de katholieke kerk leidend zijn en wat die hebben gerealiseerd. Het debat over verenigingen, standen en vakorganisaties hoort daar zeker ook bij. Hij wilde de katholieken zo confronteren met die geschiedenis dat die geschiedenis weer levend voor ze werd, zodat ze zich er aan konden spiegelen en door konden laten inspireren. Maar bovenal wilde hij dat door die inspiratie katholieken zich gingen inzetten in de samenleving, in de katholieke organisaties, zodat die samenleving beter zou worden, op economisch, politiek en sociaal gebied. Aengenent was er van overtuigd dat die traditie een antwoord kon bieden op de sociale vragen van zijn tijd, en daarvoor was het nodig dat die traditie weer tot leven gewekt werd en zichtbaar gemaakt werd.
Over de auteur Ariëns Lezing 2017
Dr. Erik Sengers S.T.D. is socioloog en theoloog en is docent-onderzoeker op het terrein van kerk en samenleving aan verschillende instellingen van hoger onderwijs. Hij is diaken van het bisdom Haarlem-Amsterdam en woont in Amsterdam-Bijmermeer. Samen met Bart Koet publiceerde hij ‘Chesed, caritas,diaconie,zakaat - 'Zorg voor de naaste' in jodendom, christendom en islam’ (Eburon, Delft, 2010. OP grond van het boek ‘Caritas. Liefdewerk en liefdadigheid in de diakonia van de kerk’ (Eurobon, Delft, 2012), werd hem door de Tilburg School of Theology het diploma Sacrae Theologiae Licentiatus verleend. Hij verkreeg door de Tilburg School of Theology de titel van Sacrae Theologiae Doctor op grond van zijn boek ‘Roomsch socioloog - sociale bisschop. Joannes Aengenent als ideoloog en bestuurder van de katholieke sociale beweging 1873-1935’ (Verloren, Hilversum, 2016)
Stichting Het Ariëns-Comité
www.arienscomite.nl
[1] J.D.J. Aengenent, ‘Een oordeel over roomsche sociologie in De Gids’, De Katholiek 137 (1910) 385-406.
[2] Het grotere verhaal staat in E. Sengers, Roomsch socioloog – sociale bisschop. Joannes Aengenent als ideoloog en bestuurder van de katholieke sociale beweging 1873-1935 (Hilversum 2016).
[3] A. van der Woud, Koninkrijk vol sloppen. Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw (Amsterdam 2010). Zie het register voor de pagina’s waar de Zandstraatbuurt genoemd wordt.
[4] Zie voor een uitstekend overzicht J.B. Schuster s.J., Die Soziallehre nach Leo XIII und Pius XI unter besonderer Berücksichtigung der Beziehungen zwischen Einzelmensch und Gemeinschaft (Freiburg im Breisgau 1935) 15-57.
[5] Overigens speelde deze gedachte ook bij de protestanten: de Anti-Revolutionaire Partij keerde zich tegen de Franse Revolutie, zie bijvoorbeeld L. de Hoop en A. Bornebroek, De rode dominee. A.S. Talma (Amsterdam 2010).
[6] M. Derks, Van Hollandse wereldbekering tot mondiale verbondenheid. Het verhaal van de Graal 1921-heden (Hilversum 2016).
[7] Het Bisdom Haarlem heeft een respectabele geschiedenis. Het werd in 1559 opgericht en in 1592 weer opgeheven, om in 1853 heropgericht te worden. Het kapittel bleef in de tussentijd functioneren in de tijd van de Hollandse Zending. Wijbisschop de Wijckerslooth heeft tot 1853 veel betekend voor de katholieke gemeenschappen in het gebied. B. Voets, Bewaar het toevertrouwde pand. Het verhaal van het bisdom Haarlem (Hilversum 1981).
[8] Het meest recente boek over de RK Bavo is van B. van Hellenberg Hubar, De nieuwe Bavo te Haarlem. Ad Orientem – Gericht op het oosten (Amsterdam 2016)
[9] Stichting Echo, Geloven met hart en hand. Een geschiedenis van de Zusters van de H. Juliana van Falconieri, 1914-2015 (Hilversum 2016).
[10] Van Beukering schreef dit in 1923 in het Tijdschrift voor Liturgie, nummer 4, p. 421 en het wordt geciteerd in J. Lamberts, ‘Een pionier van de Liturgische Beweging. Pastoor F.C. van Beukering (1869-1938), Tijdschrift voor Liturgie 72:3 (1988) 165-169, 166.
[11] Zie ook E. Sengers, “Al zijn we katholiek, we zijn Nederlanders”. Opkomst en verval van de katholieke kerk in Nederland sinds 1795 vanuit rational-choice perspectief (Delft 2003).