Verbinding tussen gezin, werk, vereniging, politiek en geloof

Alphons Ariëns, pastoor in Maarssen (1908-1926)

Inleiding over Alphons Ariëns, zoals gehouden door Hub Crijns, vice-voorzitter van het Ariëns-Comité, op donderdag 2 augustus 2018 te Maarssen in de pastorie van de Hl Hart parochie

Kort overzicht over leven van Alphons Ariëns

Alphons Ariëns is op 26 april 1860 in Utrecht geboren. Na studies te Rolduc, Rijsenburg en Rome werd dr. Alphons Ariëns in 1886 benoemd tot kapelaan in Enschede. Hier zette hij zich in voor de fabrieksarbeiders, zijn parochianen, en boog hij de kerkelijke armenzorg om tot katholieke sociale actie. Door het oprichten van werkliedenverenigingen en vakbonden, te beginnen in Enschede, legde hij de basis voor de katholieke arbeidersbeweging, laatstelijk bekend als NKV, thans grotendeels opgegaan in de FNV en deels in het CNV. Ook zette hij zich in voor de drankbestrijding. Hieruit zou de matigheidsbeweging Sobriëtas groeien.

Met en voor een veertigtal onrechtmatig ontslagen arbeiders richtte hij in 1894 in Haaksbergen een eigen textielfabriek ‘De Eendracht’ op, die op coöperatieve wijze georganiseerd was. Ondanks een grote persoonlijke inzet van Ariëns zelf, kon dit sociale experiment uiteindelijk niet voortbestaan.

In 1901 werd Ariëns benoemd tot pastoor te Steenderen bij Zutphen en van 1908 tot 1926 was hij pastoor te Maarssen aan de Utrechtse Vecht. In deze periode stimuleerde hij allerlei initiatieven en bewegingen, zoals de katholieke vrouwenbeweging, Sobriëtas, de katholieke lectuurvoorziening, en de moderne missiebeweging.

Moe en ziek trok hij zich in 1926 terug en stierf hij op 7 augustus 1928 in Amersfoort.

Het Enschede in 1896

Ik neem u eerst mee naar het Enschede van 1896. Ariëns is dan tien jaar kapelaan in de Sint Jacobus-parochie van Enschede. Door een snelle industrialisering komen er veel bedrijven, die met nieuwe machines, aangedreven door stoomkracht en elektriciteit, massa productie gaan maken. De nieuwe bedrijven trekken ook veel mensen aan, die er werk zoeken. In de tijd van Ariëns verdubbelt het aantal inwoners van Enschede van 5.000 naar 10.000.

Je zou denken dat ten gevolge van deze bedrijvigheid het levens­peil van de mensen zou stijgen. Dit is niet waar. Tussen 1890 en 1900 dalen de lonen zelfs, terwijl de prijzen tamelijk stabiel blijven. Na 1900 stijgen de lonen weer. In Twente kunnen de arbeiders in Enschede het meest verdienen: in 1895 is dat voor de ongeschoolde arbeiders 6,00 gulden, voor de geschoolde arbeiders 8,75 en voor de vakmensen 12,50 per week. In Hengelo wordt dat respectievelijk 4,25, 7,50 en 10,50 gulden. In Almelo ver­dient men 4,00 of 6,70 en 10,50 gulden en in Olden­zaal 4,28 of 6,50 en 10,50 gulden. Ruim 40% van de arbeiders verdient het laagste loon. Jongvolwassenen en vrouwen verdienen gemiddeld 50% van het loon, dat een volwassen ongeschoolde man krijgt en kinderen verdienen 25%. In deze 20 jaar kennen Nederland en Twente heel veel vrouwen- en kinderar­beid. De gemiddelde duur van de arbeidsdag is 10-12 uur.

Als mensen zo weinig verdienen, dan ligt het gemiddelde levenspeil ook niet zo hoog. De volgende prijzen gelden rond 1900. Een brood kost 0,05 gulden, evenals een liter melk. Melk is overigens schaars. Een blok turf kost ook 5 cent. Kolen kosten 1,00 gulden per week. Een kilo aardappelen kost een kwartje. Wortels of een suikergoed bij de bakker kosten 1 cent per stuk. Veel arbeiders hebben samen of alleen een stuk grond, waar ze voornamelijk aardappelen en bonen verbouwen. Deze mensen hebben meestal ook konijnen en kippen voor het vlees en de eieren. Het lidmaatschap van de vakbond is gelijk aan de prijs van een brood: 0,05 gulden. Als het gezinsinkomen meer dan 10 gulden is, acht kapelaan Ariëns het mogelijk dat er gespaard kan worden: een stuiver of een dubbeltje per week. Voor de onderlinge ziekenkas wordt per week een bijdrage van 0,30 gulden gevraagd.

Als iemand ergens in de kost is, bedraagt het kostgeld 50% van het loon, dus tussen 3,00 of 4,00 gulden per week. Voor vrouwen en kinderen gelden dan weer de halve of kwart prijzen. Mensen eten meestal brood met water en soms koffie. Melk is schaars en wordt vooral gekocht voor de kleine kinderen. De warme maaltijd bestaat meestal uit aardappelen en bonen, soms met weinig groenten. Een keer per maand en bij de beter verdienende arbeiders een keer per week is er vlees en jus bij. De armengelden of armenbedeling bedraagt in deze periode voor een gezin met tussen de 6 en 8 personen tussen de 1,00 en 2,50 gulden per week.

Vier aandachtsvelden

Kapelaan Ariëns heeft in zijn tien jaar in Enschede deze dagelijkse wereld tegemoet getreden met heel veel werk. Hij sjouwt de hele dag. Men ziet de kapelaan op huisbezoek, op straat pratend met mensen, op een steiger, in een fabriekskantoor, op een vergadering, in de kerk en soms in de pastorie en altijd dravend door de straten. In Steenderen fietst hij veel, zoals ook in Maarssen. Ariëns heeft het - zoals wij dat nu noemen - ‘druk, druk, druk’. In de avonduren zijn er ook altijd vergaderingen. En hij sluit de dag met het lezen van krant na krant, tijdschrift na brochure in een tempo om van te rillen. Hij schrijft ook veel, altijd onder tijdsdruk, ‘omdat hij dan met meest creatief is’. Bij dat schrijven bladert hij in zijn studieboeken. Zijn persoonlijke correspondentie met veel mensen is enorm, en vaak sluit hij daarmee de dag en het begin van de nacht af. Met die drukke pastorale en sociale praktijk geeft de kapelaan antwoorden op vier aandachtsvelden, waar telkens het geloof van waaruit hij denkt en doet centraal staat. Die aandachtsvelden zet hij ook in Steenderen en Maarssen in.

De werkwereld

De wereld van de nieuwe fabrieken is miserabel. Lange werkdagen van 10-12 uur leveren weinig loon op. Vrouwen- en kinderarbeid is gangbaar. De arbeiders moeten “opzitten, pootjes geven en dood liggen’, zoals Ariëns het eens uitdrukt. Bij zijn huisbezoeken vraagt Ariëns altijd naar het loon en de werkomstandigheden. Rond de werkwereld leert de kapelaan dankzij de grote staking van 1890, dat zelforganisatie van eerst de mannenarbeiders, dan de jongeren en later de vrouwen het beste antwoord is.

De leefwereld van het gezin

De woonomstandigheden zijn ellendig. De gemiddelde huur van een kamer of arbeiderswoning schommelt tussen 1,50 en 1,90 gulden per week. Betere woningen kosten tussen 1,90 en 2,22 gulden per week aan huur. In zo'n huis heeft zo'n gezin meestal wel een tafel en twee stoelen staan, keukengerei, een kachel en een droogrek of touwen voor de was. In een hoek liggen de strozak­ken met dekens, die 's avonds over de hele kamer worden uitge­strekt. De mensen hebben de kleding aan, ook 's nachts, terwijl reservekle­ding in de was is (een karwei van gemiddeld drie dagen) of op het was rek te drogen hangt. De betere arbeiders hebben een bedstee - of twee - met matrassen en dekens. Lakens zijn een luxe. De kachel wordt gestookt met turfblokken, turfmot (goedkopere turfstukjes) en hout­spaan­ders. De kinderen zorgen voor het sprok­kelhout. De meeste woningen hebben geen water uit de kraan, riolering of toilet. Men gebruikt wasketels, emmers om water mee te halen en in te bewaren en collectieve toiletten. Overal zwerft vuil. Overal stinkt het enorm. Overal hangt rook uit de kachels. Overal tref je ongedierte aan. Ziekten zijn snel opgedaan en nog sneller aan elkaar doorgegeven.

In arbeidersgezinnen drinkt men heel veel, zowel mannen als vrouwen. Enerzijds om het warm te krijgen, anderzijds om de ellende kwijt te raken. Een glas bier kost 6 cent en een glas jenever een dubbeltje. Kapelaan Ariëns noemt in 1892 dat hij een man kent, die per week 3,00 gulden van zijn loon opdrinkt en rekent voor dat dit in tien jaar een bedrag van 2.000 gulden is. Een kapitaal voor die tijd. Door dat drinken wordt het dagelijks leven nog zwaarder dan het al is.

De antwoorden van Ariëns betreffen het oprichten van verenigingen, waarin men belooft niet meer te drinken: het Kruisverbond voor mannen, De Mariaverenigingen voor vrouwen en de Annaverenigingen voor ouders. Later worden ze samengevoegd onder de naam Sobriëtas. Hij beijvert zich voor het bouwen van betere woningen en maakt na de stichting van de eerste woningcorporatie in Enschede de oplevering van de eerste zes woningen mee

Verenigingswereld

Van Adolph Kolping in Duitsland en van Don Bosco in Turijn heeft Ariëns geleerd, dat een verenigingshuis heel belangrijk is. Waar thuis geen gemeenschapsleven kan ontstaan door de cirkel van werk, drank, honger, kou en ziekte, geeft een verenigingshuis andere mogelijkheden. Je kan er warm worden, kletsen, koffie drinken, samen eten, leren lezen en schrijven, samen praten. Ariëns bevordert cultuur, muziek en ontspanning. Hij weet dat daardoor ook geloofsvorming en gemeenschappelijk kerkelijk leven mogelijk worden. Al heel snel opent hij in Enschede een verenigingshuis aan de Oldenzaalsestraat. Hij rocht de Leo Harmonie op. Later volgt de bouw van het grote verenigingshuis Concordia aan de Grote Markt in Enschede.

Politieke wereld.

In de politieke wereld voelt Ariëns zich niet thuis. Hij weet er geen weg mee. Voor het normale politieke handelen is hij eigenlijk te eerlijk, te veel pastor, te weinig strateeg of manipulator. Soms is hij zelfs op het naïeve af en heeft hij een optimistisch vertrouwen in anderen. Hij laat de politiek over aan zijn mensen, zijn leiders in de bewegingen, zijn deken en zijn leermeester Schaepman. Hij zal in zijn leven merken, dat hij zowel in de vakbondspolitiek, in de kerkelijke politiek, als in de wereldlijke politiek regelmatig het slachtoffer wordt van dat goede vertrouwen.

Intrede in Maarssen

Ik zal bij mijn verdere verhaal over Maarssen de landelijke activiteiten van pastoor Ariëns niet meenemen. Dat is weer een verhaal apart. Zijn vrienden vertellen, “dat hij in Maarssen woonde, maar in het gehele land werkte”. Ik vertel vandaag over zijn activiteiten als pastoor in Maarssen, waarover minder bekend is.

“De wereld zal ’t erg mooi vinden maar naar mijn gevoel is ’t een groot kruis. Ik was hier in Steenderen ver van ’t werelds gewoel”, zo tekent hij zelf aan. Pastoor Rientjes vertelt in een preek van 1939 “Wij kunnen ons zo goed voorstellen, dat Pastoor Mgr. Ariëns bij zijn kennismaking met Maarssen na zijn benoeming tegen de deurpost leunend volgens pastoor Peters, toen kapelaan, diep zuchtend en telkens neen…, neen…, liet horen, om toch maar te laten merken dat “Maarssen” niet iets voor hem was! En meer dan eens liet hij bij benoeming van anderen merken, dat een kleine rustige éénmansparochie toch maar het ideaal was!”

De entree preek van Pastoor Ariëns was volgens I Cor.: IV,1 “Men beschouwe ons als dienaren van Christus!”. Hier zit de kern van Ariëns zichtbaar. De grote leidraad van zijn leven wordt zichtbaar in de spreuk: ‘Charitas Christi urget nos’, de liefde van Christus laat ons geen rust. Voor hem was het weldoen van Christus de in daad omgezette leer van het gebod der naastenliefde: geven en nog eens geven. Geven van zijn gehele persoon aan zijn werk, aan zijn herderlijke zorgen, aan zijn parochiële plichten, aan organisaties en sociale werken, aan de noden van den evenmens.

Mr. Jan Van Campen herinnert in de ‘De Maasbode’ van 7 augustus 1929 aan de drie leidspreuken van pastoor Ariëns. “De drie spreuken, die Ariëns’ opvolgers in het pastoraat, eerbiedig op de wand van zijn werkkamer hebben laten staan, tekenen de man ten voeten uit, omvatten heel zijn wezen. Daar stond bovenaan, als een hulpvrager voor zijn particuliere leven, zijn eigen vorming, die noodzakelijk verbetering der gemeenschap voorafgaat: “Mijn vriend is die mij durft verbeteren” (Dr. G. Brom). Links daar onder: zijn apostolisch leven: “Dummodo Christus annuncietur” (Phil. I, 18). Als Christus maar gepredikt wordt! Wie het doet en hoe, komt er minder op aan. Als het maar gebeurt. En Ariëns’ gewoonte zich op den achtergrond te dringen, anderen die eer van zijn werk te laten, bewijst hoe hij naar dit Pauluswoord leefde. De laatste spreuk: “Centralisatie is de dood”: sociaal en pastoraatsleven. Deze waarschuwing van Manning, volgde Ariëns in heel zijn sociaal optreden en paste hij praktisch toe op zich zelf: “een pastoor die zijn kapelaans nooit enige vrijheid geeft en zelf alles wil regelen, doodt alle initiatief en energie”.”

“De nieuwe pastoor is niet erg hokvast. Steeds zie je hem ergens in de parochie rondscharrelen”, aldus is een eerste indruk. Ariëns leert spoedig zijn nieuwe parochie kennen. Hij gebruikt het parochieboek en zijn eigen huisbezoekboekje om zijn indrukken en waarnemingen op te schrijven. Willem van der Pas heeft dit parochieboek mogen inzien voor het schrijven van zijn biografie over Ariëns en publiceert een artikel in het ‘Utrechts Dagblad’ in 1948. Ariëns ziet dat sommige zaken goed gebeuren in de parochie, en noteert dat andere zaken om nieuwe impulsen vragen. Zijn pastorale werkzaamheid, zoals die zich uit zijn parochieboek laat oplezen, heeft een zeer reële ondergrond. “Zorg voor de materiële welvaart is nodig om het geestelijk welzijn te kunnen bevorderen” schrijft hij, en zo loopt zijn activiteit voor de verbetering van de materiële en fysieke noden parallel met zijn spirituele arbeid. Geheel te scheiden zijn ze niet, toch kunnen aan de hand van zijn aantekeningen beide afzonderlijk worden bezien.

Werk voor de materiële en fysieke noden

Ariëns zag onmiddellijk dat het drankmisbruik in Maarssen de welvaart ernstig belemmerde. Op de eerste Zondag na zijn intrede, na het Lof richtte hij Kruisverbond en Mariavereniging op, “inziende de noodzakelijkheid der drankbestrijding”, zo luidt zijn korte motivering. Zijn Kruisverbond diende “als hefboom om de parochianen op te werken”. Voor de Vereniging van de bescherming van meisjes stelt hij als correspondente “alle bestuursleden van de Maria Vereniging” aan, “want één enkele die geen voeling hield met het volk was nutteloos”. In 1909 werd de St. Annavereniging opgericht “de ouders van 300 kinderen beloofden daarbij hun kinderen in geheelonthouding op te voeden”, schrijft hij in het parochieboek. Ook sticht hij het Patronaat voor de jeugd. Van pastoor Ariëns is bekend, dat iedereen, die hem raad vroeg voor oprichten van vereengingen, te horen kreeg: “eerst een Kruisverbond”.

In 1912 sticht Ariëns tegenover zijn pastorie, midden tussen vijf vergunning houders van cafés, een alcoholvrij koffiehuis met de naam ‘Concordia’, waar voor parochianen, die, soms een uur ver nuchter naar de kerk kwamen, koffie geschonken wordt. In de Kerstnacht van 1912 is ‘Concordia’ feestelijk geopend en al spoedig wordt het ook het vergaderhuis voor de katholieke groepen en verenigingen.

Ariëns heeft een open oog en oor voor alle mensen, die hij ontmoet in Maarssen, parochianen en niet-parochianen. Hij zegt telkens dat zij in alle nood, moeite en zorg hem vrij kunnen raadplegen. Die openheid zorgt er voor dat al spoedig de spreekkamer in Maarssen in de ochtenduren druk bezocht wordt. Hoewel hij veel activiteiten heeft in Nederland, en een groot correspondentie netwerk onderhoudt, blijft de pastoor getrouw aan zijn benoeming: “In Maarssen ligt mijn eigenlijke arbeidsveld, door mijn kerkelijke overheid mij aangewezen”.

Het is voor de pastoor een grote voldoening dat de borrel bij het kaarten en handeldrijven verdwijnt en dat het drankmisbruik in Maarssen daalt. Uit het parochieboek blijkt dat hij dit dalend drankgebruik een méér verheugend feit vindt, dan het droogleggen van de plassen in de omgeving van Maarssen.

Gedurende de Eerste Wereldoorlog krijgt Nederland te maken met vluchtelingen uit België. Ook toen veel discussies en debat. Ariëns betoogt dat vluchtelingen opnemen en een thuis bieden naastenliefde is en geeft zelf het voorbeeld door een gezin met zes kinderen onder te brengen in de pastorie. Ook biedt hij militairen die in Maarssen een ontspanningshuis zoeken, twee kamers in de pastorie aan en later het patronaat. Ook geeft hij aandacht aan het lot van kinderen uit Duitsland en Oostenrijk.

De voortdurende oorlog laat ook in Maarssen sporen na in toenemende werkloosheid en armoede. De meest verstrekkende gebeurtenis in deze jaren is de oprichting van ‘Charitas’ in 1917. Hoofdzakelijk gesticht om te voorzien in de noden van arme mensen, kreeg het een veel omvattender taak. Aan ‘Charitas’ wordt opgedragen “leniging in stoffelijke noden, hulp bij geestelijke nood, propaganda voor de Missie, en zorg voor de kerstversiering.” Overtuigd dat vrouwen meer geschikt zijn om hulp aan armen en zieken te brengen, draagt hij deze taak op aan een groep vrouwen, wier leidster Cornelia Rutten, spoedig de bijnaam “Juffrouw Charitas” krijgt. Deze vereniging heeft steeds zijn grootste zorg gekend: “Geboren uit plaatselijke toestanden vat zij de viervoudige taak samen, die ik me had voorgesteld”.

De grote man der arbeiders vanuit Twente en Steenderen dacht bij zijn komst in Maarssen snel aan de oprichting van een plaatselijke Katholieke Werkliedenvereniging. In 1910 doet hij een poging en deze mislukt. Maarssen blijkt nog niet rijp daarvoor, zodat hij zich voorlopig tevreden moet stellen met een meer algemene organisatie onder de naam ‘Katholiek Leven’ met om te beginnen 60 leden van met name boeren, middenstanders en burgerij. Zeven jaren later volgt een nieuwe poging, “die met het oog op herhaalde mislukte pogingen thans een verrassend resultaat oplevert, er zijn veel leden en het bestuur is ijverig”, aldus het parochieboek.

Geheel zijn pastoraat door blijft hem de bezorgdheid eigen ook voor de materiële positie der arbeidersgezinnen. Naast het parochieboek gebruikt hij ook een huisbezoekboekje en hij tekent precies aan, hoe groot de inkomsten der gezinnen zijn en in verband met de andere gegevens omtrent gezinssterkte, aanwezigheid van zieken of ouden van dagen, gehele of gedeeltelijke invaliditeit van de verdiener, vormt hij zich dan een beeld van de materiële situatie.

In Maarssen zijn de verhalen bekend van de naïeve pastoor, die altijd maar weer geld geeft aan de armen, zelfs als ook hij kan vermoeden dat hem een nood wordt voorgespiegeld. Tijdens zijn preken geeft hij voorbeelden, hoe hij zijn werk van barmhartigheid bekijkt. “Wat moet ik geven aan een arme drommel, die om een cent komt aanbellen? Een cent? Hij is toch mijn broeder? Een dubbeltje? Dan lijkt het er nog teveel op, dat ik hem iemand van minder allooi vind. Een kwartje? Dat gaat beter.” Hij vertrouwt mensen, en is het eens met zijn bisschop Snickers, dat het beter is tienmaal beetgenomen te worden, dan één keer een echte arme aan zijn lot te hebben overgelaten. Gerard Brom beschrijft het verhaal hoe een van de armmeesters op een donderdagavond bij de pastoor op bezoek is. Een bekende bedelaar komt aanbellen. De pastoor doet een greep in zijn la en de armmeester schudt over zo veel onnozelheid het hoofd. “Gaat u morgen om twaalf uur in dat gezin een kijkje nemen, dan ziet u de karbonade op tafel staan.” Ariëns protesteert tegen deze verdenking, maar vindt het de volgende dag zoals voorspeld. Het karbonadeverhaal op vrijdag is een standaardverhaal geworden over de goedgelovigheid van Ariëns. De pastoor heeft zijn redenen om goede werken te doen. Hij vindt dat het beter is te geven, dan de hand op het geld te houden. Ariëns ziet in elke vrager een bode van de Voorzienigheid, een ontmoeting met Christus. “Het is geen toeval, als je iemand ontmoet. De kans om iets goeds te doen wordt je dan toegestuurd. Oppassen om die genade niet te verwaarlozen,” zo schrijft hij in zijn parochieboek.

Jan van Veldhuizen heeft in 1941 herinneringen opgeschreven rond pastoor Ariëns, die toegestuurd zijn aan biograaf Gerard Brom. Daaruit komt het volgende verhaal. “Het was in de winter en Ariëns, aldus een ooggetuige, fietste op de Rijksstraatweg. Hij had slechte handschoenen aan en zwaaide om beurten met hand en arm om warm te blijven. Daar staat een kermiswagen langs de weg met gebroken onderstel. Het paard is al uitgespannen, en de man staat erbij te kijken en krabt zich achter de oren. Ariëns ziet het en stapt af. “Zo vriend, wat scheelt er aan?” En de man vertelt het, waarop Ariëns vervolgt: “En wat zou dat gaan kosten?” De man vertelt dat het zowat tien gulden zal kosten en dat hij dat niet heeft. Ariëns handelt onmiddellijk en geeft hem het geld. En hij is alweer weg met zijn fiets voordat de ander, een vreemde voor hem, zijn dank kan uitspreken.”

Zorg voor het geestelijke

Ariëns is zelf een vroom priester, die dagelijks zijn Hl Mis leest, het brevier bidt, de getijden bidt, de rozenkrans bidt. Ariëns vernieuwt de liturgie al in 1908 met kerkelijke volkszang, eerst in het Nederlands, later in het Latijn. In juli 1918 voert hij de Stille Aanbidding van het H Sacrament in en sticht het Genootschap tot Aanbidding van het H. Sacrament. “Wanneer mij iets voldoening heeft gegeven in mijn pastoorsleven, troost en opbeuring, dan is het geweest onze Stille Aanbidding”. Deze werd in Juli 1918 ingevoerd: op dagen dat er geen lof of biecht horen is, komen de mensen een half uur bidden. “Dit samenkomen voor het altaar is een der zegenrijkste instellingen in onze parochie”, constateert hij met zekere trots.

Henry van Ooyen schrijft in zijn boekje ‘Ariëns priester’ dat er in Maarssen in de kerk zogenoemde armenbanken stonden zonder knielplanken en leuningen. Ariëns moet van dit onderscheid niets hebben en laat andere banken maken, gelijk aan de andere, “zodat de armen ook fatsoenlijk kunnen knielen en zitten”.

Tot de taken van een pastoor horen mislezen, biecht horen, preken, godsdienstonderwijs catechismusles, kinderen dopen, huwelijken sluiten, bij begrafenissen voorgaan, Eerste Communie. Die activiteiten krijgen altijd de voorrang in de agenda van de pastoor. Vaak maakt hij aantekeningen. Alle preken staan in schriften, waardoor we ze nu bijna allemaal nog kennen. Hij besteedt veel werk aan zijn preken, en zet daarin voortdurend de liefde tot Christus en de naastenliefde centraal. Ariëns bidt zelf veel en leert zijn parochianen met eerbied het kruisteken te maken, en het Onze Vader en het Wees Gegroet Maria met bepaalde rustpunten samen te bidden.

Ariëns zet zich speciaal in voor de godsdienstige vorming van de jeugd. Kinderen die hun catechismusles goed hebben geleerd krijgen een beloning. Ieder jaar deelt Ariëns prijzen uit aan de leerlingen die trouw de kindermis hebben bijgewoond. Tijdens deze bijeenkomsten staat midden in de klas en tafel vol met kerkboeken, rozenkransen en stichtelijke lectuur.

Naarmate pastoor Ariëns langer in Maarssen is, krijgt hij de indruk, dat de parochie inhoudelijk niet zo goed is als hij dat gewenst had. Er kon geen zwakke plek in het parochieleven zijn, of hij stelde zichzelf daarvoor aansprakelijk. “Van de pastoor hangt alles af. Het is niet gemakkelijk een goed pastoor te zijn. Ik voel me erg bezwaard door de achteruitgang in geloof en Christelijke zeden”.

Om deze ramp te keren voert hij in om achter in de kerk een boekenstalletje te plaatsen voor gratis publicaties, bijvoorbeeld van het Geert Grote Genootschap (opgericht in 1921). Hij zorgt dat er een Bibliotheek en leeszaal komt, en het boekenbezit daarvan heeft zijn bijzondere belangstelling. In 1921 is de ‘Roomsche Sociëteit’ opgericht, de praatavonden in de geest van Dr. Poels, “om meer band tusschen de parochianen te krijgen”. In 1923 richt hij de ‘Derde Orde’ van Sint Franciscus op, waarin hij zelf de leden godsdienstige en zedelijke lessen geeft. In 1926 volgt de oprichting van de ‘Katholieke Kring’ tegen de wassende invloed van het moderne heidendom, tot behoud van geloof, gericht op ieder in de parochie. Het huisbezoek had hem overtuigd, dat zoiets beslist noodzakelijk was. Hij schrijft: “Eigenlijk een Katholieke Kring: n.l. een Derde Orde plus een ring daaromheen, omdat onze Derde Orde te klein is en te weinig naar buiten kan optreden. We krijgen nu waarschijnlijk een kern van pl.m. 200 personen die een dam kan opwerpen tegen het moderne heidendom.” Nog sterker drukt hij dit uit, letterlijk staat er in het parochieboek: “Om een verder afzakken naar het moderne heidendom te keren”.

Afscheid van Maarssen

Sinds Februari 1926 is Pastoor Ariëns bedlegerig, het wordt een vallen en opstaan de gehele zomer door. Hij heeft last van hart- en nierfalen “Ik wil mijn gemeente niet tot last zijn”, schrijft hij en in Oktober vraagt hij eervol ontslag aan, dat hem door de Aartsbisschop verleend wordt. Op 10 November vertrekt hij naar het St. Jozefklooster aan de Barchmann Wuytierslaan te Amersfoort. Pastoor Ariëns is in Maarssen teruggekeerd na zijn overlijden op 7 augustus 1928. Zijn stoffelijk overschot wordt naar Maarssen gebracht, waar het op 11 augustus na een druk bezochte uitvaartdienst in het gerenoveerde priestergraf wordt bijgezet.

Gebruikte literatuur:

  • Mr. Jan van Campen ‘Ariëns – Bij de eerste herdenking van zijn zalige dood 7 augustus 1929’ in de ‘De Maasbode’ van 7 augustus 1929.
  • Henry van Ooyen, ‘Ariëns priester’, drukker-uitgever firma Joh. Roosenboom, Heerlen 1936, dat door de schrijver “in dankbaarheid is opgedragen aan pastoor H. Geertman in Enschede ten bate zijner te bouwen kerk Ariëns ter ere”.
  • Pastoor A. E. Rientjes, ‘Ariëns Lezing, zoals gehouden voor het Ariëns-Comité en genodigden in de kleine zaal van Concordia op Ariënsdag Zondag 6 augustus 1939 in Maarssen’, afschrift van de handgeschreven tekst, kopie uit het parochie archief Maarssen, zoals in het bezit van het Ariëns-Comité.
  • Jan van Veldhuizen, ‘Herinneringen aan Alphons Ariëns, 10 augustus 1941’. Sobriëtas Archief Katholiek Documentatie Centrum Nijmegen, Dossier 4196.
  • Gerard Brom, ‘Alfons Ariëns’, Urbi et Orbi, 1941, deel I en II.
  • Van de redactie en pastoor A.E. Rientjes, ‘Ariëns-herdenking te Maarssen – Ariëns apostel van liefde en nederigheid’, met de volledige preek van pastoor Rientjes, in: ‘Omhoog’, parochieblad van het aartsbisdom Utrecht van zaterdag 11 augustus 1945, pag. 3.
  • Willem van de Pas, ‘Dr. Alfons Ariëns als pastoor te Maarssen - Grepen uit het parochieboek’, in: het ‘Utrechtsch Katholiek Nieuwsblad Het Centrum’ van zaterdag 07 augustus 1948.
  • Willem van de Pas, ‘Alfons Ariëns – De apostel van de sociale rechtvaardigheid en van de klassenvrede in een door liefdeloosheid verdeelde wereld’, De Lanteern Utrecht, 1958.
  • Jan van Veldhuizen, ‘Een Eeuw Heilig Hart Parochie Maarssen 1885-1985’, uitgave in eigen beheer, Maarssen 1985.
  • Drs. Hub Crijns, vice-voorzitter Ariëns-Comité, ‘De erfenis van kapelaan Alphons Ariëns in Enschede’, Ariëns Lezing zoals gehouden op 20 mei 2001 in het Jannink Museum te Enschede (zie op www.arienscomite.nl)
  • Drs. Hub Crijns, ‘De erfenis van kapelaan Alphons Ariëns in Enschede’, in: ‘Natuur Museum Jannink’, een gezamenlijke uitgave van het Natuurmuseum Enschede, Museum Jannink, ENMV, KNNV, afd Enschede, en de vrienden van Museum Jannink, Enschede, jaargang 4, 2001, nummer 3, september 2001, pag. 3-7.
  • Hub Crijns, Informatieblad 3.3. ‘Het dagelijks leven’, en Hub Crijns, Achtergrondinformatie 7.3 ‘De erfenis van kapelaan Alphons Ariëns in Enschede’, in: Everard Stege, e.a.., ‘De Gouden kelk, Een multimediaal basisschoolproject over Alfons Ariëns’, multimediale werkmap, Uitgave van het Ariënscomité Haaksbergen, Haaksbergen 2002. Er is tevens een cd en een videoband met elk een instructieboekje bij de werkmap opgenomen en een verwijzing naar een website van de bovenbouwmethode Heilig Hart (die ingaat op de levensbeschouwelijke viering van Kerst en Pasen).