Tweede Ariëns Lezing 2024vzoals gehouden door Peter Eijkholt op 16 juni 2024 om 14.15-14.45 uurvin De Museumfabriek te Enschede.
Alphons Ariëns in Haaksbergen actief
Dames en Heren,
In zijn jeugdjaren werd Alphons Ariëns gemotiveerd om op te komen voor de zwakkeren. Om zijn betrokkenheid 1894 bij de ontslagen textielarbeiders en weverij “De Eendracht” in Haaksbergen te duiden, ga ik ook kort in op de omstandigheden destijds.
Studies in Utrecht, Rolduc en Rome
Ariëns wordt in 1860 in Utrecht geboren. Vanaf zijn 10e jaar gaat hij naar de kostschool Rolduc bij Kerkrade. Hij behaalt daar het gymnasiumdiploma en studeert daarna filosofie en theologie op groot seminarie Rijsenburg. Hij wordt al op 22-jarige leeftijd tot priester gewijd.
Ariëns gaat in 1886 bij de Dominicanen studeren in Rome. Hij beperkt zich daar niet alleen tot de studie. Hij reist rond en doet inspiratie op in Turijn en Rome. Na zijn promotie ‘met de hoogste lof’ trekt hij nog een jaar door Italië. Hij ziet de armoede van arbeiders in de zwavelmijnen en steengroeven van Zuid Italië. Ook leest hij veel over sociale vraagstukken.
Hij verdiept zich in het werk van belangrijke denkers en activisten. Onder andere in het gedachtengoed van de Duitse priester Adolph Kolping. Deze richt rond 1850 voor jongeren gezellenverenigingen op waar de jeugd vakopleidingen kan volgen zodat zij toekomstperspectief houden in economisch slechte tijden.
Kapelaan in Enschede
Ariëns wordt in oktober 1886 tot kapelaan van de Sint Jacobus-parochie in Enschede
benoemd. Niet bekend is waarom hij juist in Enschede terecht is gekomen. Gelet op zijn academische opleiding zou een aanstelling als leraar bij een van de priesteropleidingen voor de hand hebben gelegen. Nog verwonderlijker is dat hij bijna vijftien jaar in Enschede blijft, een ongebruikelijk lange periode.
Aangegrepen door sociale wantoestanden, extreme armoede en alcoholisme gaat Ariëns in Enschede, consequent aan de kant van de arbeiders staan. In zijn pastoraal werk ziet hij dagelijks de armoede van gezinnen van vooral de textielarbeiders. Ariëns vervult in de jaren daarna een grote rol bij hun zelfbewustzijn en de emancipatie.
Een tijdgenoot, Ferdinand Domela Nieuwenhuis, is eerst predikant en later als sociaal-anarchist ook lid van de Tweede Kamer. Door hem en zijn socialistische vakbond wordt in 1888 een staking uitgeroepen als textielfabrikanten loonsverlaging afkondigen. Een reeks van stakingen in de Twentse textielfabrieken volgt.
Als direct gevolg daarvan besluit Ariëns november 1889 de Rooms-Katholieke Werkliedenvereniging Sint-Joseph op te richten. Het doel van deze beweging is op te komen voor de kernwaarden van de mens in een solidaire maatschappij. Niet alleen vóór een werkdag van 8 uren en 48 uren werkweek, hoger loon, zondagsrust, verzekering tegen de gevolgen van ziekte en bescherming van vrouwen en kinderen, maar ook voor het zorgdragen van verbetering van de eigen positie door scholing en vorming in het geloof.
Grote staking in Enschede
In 1890 komen in de Twentse textielindustrie de verhoudingen tussen werkgevers en werknemers op scherp te staan. De meeste arbeiders zijn dan georganiseerd in vakbonden. De eerste botsing is eind februari bij Ter Kuile en Morsman in Enschede, waar een dronken wever wordt ontslagen. Hierop leggen zijn collega’s direct het werk neer. De directie wil die staking breken. Zij dreigt samen met de andere Enschedese fabrikanten de stakers uit te sluiten van werk. Dat dreigement wordt beantwoord door een werkstaking van vrijwel alle Twentse textielarbeiders.
Dit systeem van uitsluiting zet veel kwaad bloed, niet alleen bij de arbeiders, maar ook bij een groot deel van de burgerij. Vooral door bemiddeling van Ariëns, kan dit grote conflict op 13 mei 1890 beëindigd worden.
Staking in Haaksbergen
In de jaren erop volgend blijft het onrustig in de Twente textiel door vele conflicten en stakingen.
De gemeente Haaksbergen telt in die tijd nog geen 5.000 overwegend katholieke inwoners. De textielfabriek van D. Jordaan & Zonen is de grootste werkgever met dan al ruim 400 wevers.
In het najaar van 1894 komen textielarbeiders van Jordaan in verzet omdat hun weekloon van vijf naar drie gulden wordt verlaagd. Vier vertrouwensmannen van het personeel hebben ’n onderhoud met de Jordaan directie. Dat verloopt zo slecht, dat twee van hen, katholieke arbeiders, op staande voet worden ontslagen. Daarop volgt een breuk tussen de protestantse en de katholieke arbeiders van de fabriek. Voor de directie is dit aanleiding om nog eens 37 katholieke werknemers op straat te zetten, zogenaamd ‘wegens gebrek aan werk’.
Afgevaardigden, leden van de Haaksbergse afdeling van de werkliedenvereniging St. Joseph, wenden zich daarop tot de kapelaan Alphons Ariëns. Deze raadt een staking af, maar zorgt er wel voor dat, met hulp van anderen, de ontslagen werknemers een steun van ƒ 5, - per week uitgekeerd krijgen.
Van alle kanten worden de getroffen gezinnen geholpen. Na verloop van tijd kunnen ze het hoofd toch niet boven water houden. De mannen moeten zo spoedig mogelijk weer aan de slag zien te komen. De grote vraag is echter: WAAR? Want in Haaksbergen is de fabriek van Jordaan vrijwel de enige die werkgelegenheid van betekenis biedt.
Weverij “De Eendracht”
De verhouding tussen de fabrikanten en hun werkvolk is door dit ontslag op scherp komen te staan. Ariëns voelt zich dan geroepen op te komen voor de belangen van de ontslagen arbeiders. Het vormt voor hem de drijfveer tot het oprichten van een weverij. Hier zouden de ontslagenen weer aan het werk kunnen. Het moet een bedrijf worden waarin de werknemers én beperkte medezeggenschap krijgen én in de mogelijke winst kunnen delen.
Dit bedrijf, de N.V. Weverij “De Eendracht”, wordt gevestigd in de voormalige noodkerk aan de Braak in Haaksbergen, op dat moment het verenigingslokaal van de katholieke werklieden. De “Zwolsche Courant” van zaterdag 12 oktober 1895 bericht over de oprichting het volgende.
“De Staatscourant vermeldt de statuten der N.V. Weverij “De Eendracht” te Haaksbergen. Het maatschappelijk kapitaal bedraagt twintigduizend gulden, verdeeld in vierhonderd aandelen van ieder groot vijftig gulden. In het kapitaal wordt direct voor een bedrag van 4.200 gulden deelgenomen. In dit kapitaal wordt door de oprichters deelgenomen als volgt: door J. W. Eijssing voor twintig aandelen, door G. Bruggeman voor veertig aandelen,, door G. Ensink voor twintig aandelen, door H. Slot voor één aandeel, door B. Slotman voor één aandeel, door G. ten Voorde voor één aandeel en door G. Ordelmans voor één aandeel.
De rest moet uiterlijk 1 januari 1895 zijn volgestort. De werkzaamheden bepalen zich tot
het weven en in den handel brengen van katoenen, linnen en aanverwante goederen met als doel ‘bij te dragen tot de zedelijke en stoffelijke verheffing van hare ‘werklieden’. Alle handelingen die hiermede in verband staan of hieraan bevorderlijk kunnen zijn kunnen worden verricht. De vennootschap stelt zich ten doel door hare werkzaamheden, winsten te behalen ten bate van hare aandeelhouders en tevens van hare werklieden.
Zij tracht dit te bereiken door: Aan alle arbeiders in de onderneming een weekloon te verzekeren hetwelk beschouwd mag worden aan de bescheiden behoeften van een werkman gezin te kunnen voldoen.
Aan de vaste werklieden wordt 50% der eventuele winsten uitgekeerd nadat de aandeelhouders een rente en risicopremie hebben genoten. Tot de vaste werklieden wordt ook gerekend te behoren het kantoorpersoneel. In twijfelachtige gevallen beslissen commissarissen na informatie te hebben verkregen van den directeur.
De vennootschap wordt onder toezicht van minstens drie commissarissen beheerd door een directeur. Bij deze akte worden benoemd tot directeur de heer Arend Jan ten Hagen, wonende te Haaksbergen en tot commissarissen de heren Bernardus Theodorus Schartman, manufacturier te Haaksbergen en Bruggeman en Eijssing voornoemd. Jaarlijks komen de vaste werklieden der vennootschap bijeen tot benoeming ener commissie van drie personen uit hun midden om op te treden als vertegenwoordigers van de belangen der werklieden bij den directeur en de commissarissen.”
Een wankelend bestaan
Het bedrijf kent weliswaar winstdeling voor de werklieden, maar helaas wordt er nooit winst gemaakt.
Om de productiekosten te drukken investeert directeur ten Hagen met instemming van de commissarissen in 1897 in stoommachines. Hij moet daarvoor leningen tot een bedrag van 6.000 gulden aangaan. Ariëns krijgt dat bedrag bij elkaar gebedeld, waarna aan het hoofdgebouw een ketelhuis met machinekamer wordt gebouwd.
Ariëns begeleidt niet alleen de bedrijfsvoering met adviezen, maar gaat ook het land in met stalen van geweven goederen om de verkoop aan te jagen, maar ook dat mocht niet baten.
Weverij “De Eendracht” ondervindt forse tegenwerking van de gevestigde Twentse Textiel, doordat zij weigeren te leveren aan detailhandel, wanneer die ook producten aanbiedt van het Haaksbergse bedrijf. Met “De Eendracht” gaat het daarom na een paar jaar bergafwaarts. Het wordt zelfs bijna Ariëns’ eigen financiële ondergang.
De financiële nood wordt zo hoog, dat de aandelen in 1901 met verlies van een groot deel van de inleg van de hand moeten worden gedaan. Alleen op die manier kan “De Eendracht” met een nieuwe directeur een doorstart maken.
De voorraad geproduceerde goederen van “De Eendracht” moeten dan nog ook door Ariëns aan de man worden gebracht om de schuldeisers te kunnen betalen. Dat bezorgt hem twee moeilijke jaren. Hij ziet zich zelfs genoodzaakt om zijn eigen gouden miskelk, die hij bij de priesterwijding in 1882 van zijn ouders had gekregen, te verkopen.
De Eendracht wordt 1901 verkocht aan de Enschedese manufacturier Karel Maseland, maar het werd wederom geen florerend bedrijf. Maseland haalt om die reden een compagnon met enig eigen kapitaal. In 1904 werd Paul Schröder procuratiehouder namens Maseland. Eind 1905 wordt “De Eendracht” volledig overgenomen door de firma Schröder & Co met Paul Schröder als directeur. Helaas bleef het succes uit, waarna het bedrijf in 1909 definitief wordt stopgezet.
De weverij, spoelerij, machinekamer, ketelhuis en de terreinen worden door een Brabantse fabrikant, een stroman van Jordaan, via een publieke veiling afgemijnd op 5.000 gulden. De nieuwe eigenaar, D. Jordaan & Zonen, breekt alle gebouwen af en laat op de fundamenten drie dubbele woonhuizen bouwen. Het kantoorgedeelte maakt plaats voor een op de fundamenten te realiseren vrijstaande woning.
De weer werkloos geworden arbeiders mogen terugkomen bij Jordaan behalve de twee aanstichters van de onrusten destijds. De directie van Jordaan vond hun optreden tijdens de stakingsactie van 1894 nog steeds onvergeeflijk!
Pastoor in Steenderen en Maarssen
In 1901 krijgt Ariëns benoeming als pastoor in Steenderen, een boerendorp aan de IJssel. In Steenderen zou hij tot rust komen zo was de verwachting. Toch blijft zijn invloed ook daar groot. Hij wordt in die jaren door verschillende overheden, personen en instanties om advies gevraagd met name over sociale vraagstukken.
Daarna is Ariëns van 1908 tot 1926 pastoor in Maarssen. In deze periode stimuleert hij allerlei initiatieven. Hij zet daar zijn strijd voor emancipatie van arbeiders voort en maakt zich daar in toenemende mate sterk voor de bestrijding van drankmisbruik en het vrouwenkiesrecht. Hij wordt lid van staatscommissies die de regering adviseren naar aanleiding van grote stakingen bij de spoorwegen en het tramvervoer.
In 1919 krijgt Ariëns eerherstel. Hij wordt benoemd tot Geheim Kamerheer van de Paus. Dat is een eretitel voor priesters, die zich hebben ingezet bij de sociale kwestie. Bij gelegenheid van de viering van zijn 40-jarig priesterschap krijgt hij van zijn parochianen de destijds verkochte miskelk weer terug.
Met emeritaat
In de zomer van 1926 legt Ariëns om gezondheidsredenen zijn ambt neer en trekt zich terug in een klooster in Amersfoort. Hij overlijdt op 7 augustus 1928, op 68 jarige leeftijd. Hij is dan 46 jaar priester. Hij is afgeleefd en afgezwoegd. Omdat hij tijdens zijn studietijd in het Italiaanse Assisi lid is geworden van de Derde Orde van Sint Franciscus, wordt zijn lichaam gehuld in een Franciscaner pij en begraven op de katholieke begraafplaats in Maarssen. Het graf heeft op zijn eigen verzoek een eenvoudig opschrift: “Ariëns, Priester”
Sinds Ariëns’ bemoeienis met de Haaksbergse kwestie zijn de arbeiders een stuk mondiger geworden. De Haaksbergse afdeling van de werklieden vereniging St. Joseph krijgt in 1898 een eigen onderkomen in het nieuw gestichte St. Joseph gebouw. In 1916 trekken tevens de inmiddels andere georganiseerde leden van de dan opgerichte bond, de Katholieke Bond van werknemers in de Bouwnijverheid bij de St. Joseph in. De belangen van de meeste Haaksbergse arbeiders worden dan vanuit dat gebouw behartigd.